Fonteinen
Wij zijn ongeveer gelijktijdig klaar. Ik hoor een droge klik ten teken dat hij de laptop heeft uitgezet en voorts stilte die ik pas na enige minuten waarneem. Het is raar. Waarom komt hij niet naar me toe? Waarom controleert hij niet of alles met mij in orde is? Hij moet me toch gehoord hebben, mijn innerlijke noodkreet, de snik van ellende toen ik besefte dat ik…?
Elk nadeel heb ze voordeel. Ik heb het in ieder geval minder koud dan ervoor. Toch schud ik over mijn hele lichaam. Dan, eindelijk klinken de voetstappen van Man naar teef. Natuurlijk heeft hij onmiddellijk door wat er is gebeurd. Hij zucht. Hij loopt om het badje heen. Ik hoor zijn sleutelbos. ‘Armen omhoog’. Ik duw mijn armen in de lucht. Hij steekt een sleutel in het hangslot aan de ketens rond mijn polsen. Mijn schouderbladen doen pijn. ‘Hou die armen omhoog teef!’
Hij verwijdert de keten rond mijn polsen en neemt het uiteinde van mijn halsketen in zijn hand. ‘Blijf liggen, wentel je om en leg je armen langs je zij, handpalmen naar boven.’ Moeizaam en voorzichtig om niet te spatten draai ik me om. Mijn nachthemd draait als een streng wol om mijn lichaam. In bed zou ik nu mijn billen omhoog wippen en de stof goed trekken. Ik zucht, ik snik, ik ril, ik slik. Hij negeert me en bevestigt de halsketen weer aan de tafelpoot.
Nu ik op mijn rug lig, zou ik meer kunnen zien maar zoals wel vaker heb ik uit onmacht of verdediging of gewoon uit gĂȘne mijn ogen gesloten. Ik wil, ik kan de werkelijkheid niet aanschouwen. Ik wil hem niet zien: zijn teleurstelling of woede, de pijn als hij naar me kijkt vermengd met triomf en trots en onuitsprekelijke liefde als hij straks met me klaar is. Dit alles is te veel. Too much. Bovenal wil ik de grote gele plek op mijn nachthemd niet zien. Ik vlucht maar hij laat het niet toe. ‘Kate!’
Ik voel het op het zelfde moment dat ik mijn ogen opsla, recht in de lamp kijk waarvan hij de kap heeft verwijderd, verblind raak door het licht van een kale peer die niet uit is geweest al die uren dat ik hier in mijn gevangeniscel heb doorgebracht. Zicht bij dat licht dat aan zal blijven gedurende de rest van mijn verblijf hier is niet nodig. Ik voel de warme straal op mijn buik, mijn kut en om het nog gezelliger te maken, laat hij aan het eind een hele dikke vette boer. ‘Welcome to China!’
Een rochel, een klodder in mijn gezicht, precies op mijn linkeroog. ‘Nee! Nee’, jammer ik. ‘Alsjeblieft, alstublieft, niet spugen’. Ik breng mijn handen naar mijn ogen, gele druppels druipen op mijn wangen. ‘Laat dat!’ Van pure ellende sla ik met mijn handen op de bodem van het badje. De urine spat omhoog als fonteinen en hij lacht, hard. ‘Toe maar teef, maak het jezelf vooral nog moeilijker. We hebben de hele week de tijd.’ Opnieuw spettert hij plas over me heen.
Ik ben misschien een raar mens maar ik moet zeggen dat ‘urine play’ me feitelijk helemaal niet boeit. Ik herinner me nog te goed de keren dat ik er mee in aanraking kwam. Het deed me niets. Misschien omdat ik het ‘normaal’ achtte dat een slavin in de tuin plaste en niet op een toilet. Waarschijnlijk omdat ik ergens voel en beaam dat het gebruik van een toilet niet voorbehouden is aan slaven.
Maar dit is anders. Hier heb ik nooit over gedacht of gefantaseerd. Het is me nooit eerder overkomen. Uren kan ik mijn plas ophouden. Vieze wc’s – of helemaal geen toilet, dominantjes die plaspauzes inlassen, het levert me geen probleem op. Ik wil niet, kan niet of mag niet plassen? Nou, jammer dan. Dan wacht ik toch? No problem. Tot vandaag. Dit is heftiger, erger, vernederender.
Ik heb nog nooit in mijn broek geplast en dat ik geen broek aan had maakt het niet minder erg. Waarom is dit erger dan in de tuin plassen? Is het omdat ik hier geen controle had en daar wel? Of is het omdat hij me als een onzindelijk meisje toespreekt, zegt dat hij wel een potje voor me zal kopen zodat ik mijn ‘wee-wee’ voortaan netjes kan lozen als een groot meisje? Ik jank. Ik jammer. Ik wil geen meisje zijn.
‘Ik ben geen meisje! Stoppen, nu! Ik wil niet meer. Verdwijn maar met je gore spelletjes.’ Weer sla ik met mijn handen op de vloer. De fonteinen slaan opnieuw aan, eentje aan mijn linkerzijde en een aan mijn rechter. Hij lacht. ‘Ga vooral zo door, Kate. Het zal je niet helpen.’ Tot mijn verbijstering vertrekt hij gewoon. Hij laat me achter in een poel van stinkende urine en trekt de deur achter zich dicht. ‘Klootzak!’ ‘Als ik dat nog eenmaal hoor...’ ‘Klootzak!’