zondag 29 maart 2015

Leven - 6.

’De volgende keer dat wij elkaar zien’, ik heb geen idee wanneer dat is. Ik ben naar huis gestuurd en hij is opnieuw op reis gegaan zonder gedag, zonder kus, zonder zelfs maar een telefoontje om zijn afwezigheid aan te kondigen of te verklaren tot hij mij wakker belde midden in de nacht. Klootzak!

Die trouwring, die wij nochtans niet in goud hebben uitgewisseld, betekent dus niets nu ik beter ben. Kutzooi! Dit wil ik niet opnieuw. Dit wachten en smachten en hopen op kruimels van aandacht of aanwezigheid. Fuck de kruimels. En dan zijn er nog die twee mensen die ook menen iets over mij te zeggen te hebben.

Wie houd ik voor de gek? Zij zijn mijn voogden. Bewindvoerders zelfs. Ooit vrienden. Nog steeds mijn beste vrienden maar met een andere pet op. Niet eens dat. Hun zorg om mij was er altijd maar momenteel lijken onze visies over hoe mijn toekomst eruit moet komen te zien te verschillen.

‘Er zal een moment komen dat je niet meer voor jezelf kunt zorgen of opkomen’, had hij gezegd. ‘Mijn belangen zullen of kunnen haaks staan op dat wat jouw toezichthouders wenselijk achten. Weet dan dat zij een vetorecht hebben en kunnen afdwingen dat ik mijn pad verleg.’

‘Wat heb je gezegd?’ Aan de andere kant van het huis hoor ik Jane uithalen naar Mark. ‘Hoe kon je dat doen? Ze is ziek!’ Het is als mijn voogd dat Jane zo boos is op Mark. De twee systemen van zeggenschap botsen met elkaar over het moment waarop de machtsverhoudingen tussen Mark en mij hersteld zullen worden.

In het uiterste geval zal Mark moeten buigen voor Jane en Clive. Vreemde gedachte dat hij aan wie ik schatplichtig ben, aan wie ik toebehoor, die kan beslissen over mijn leven en mijn dood, moet gehoorzamen aan de wens van die twee die mijn slavernij onder zijn gezag mogelijk hebben gemaakt. Ik ben ze veel verschuldigd.

‘Jij moet waakhonden hebben die mij terug kunnen fluiten, mocht ik over de streep gaan. Ik heb dat nodig, de zekerheid dat er over jou gewaakt wordt zodat ik mij volledig kan richten op mijn taak.’ Hij klonk ernstig. ‘Kijk mij aan, Kate. Remind me, wat is die taak? Welke opdracht heb jij mij gegeven?’ Zijn opdracht was, is om mijn slavernij vorm te geven. Dat klinkt prettig zakelijk, neutraal ook.

Het is niet wat hij wil horen. Hij is uit op ongemak, emotie, tranen – pijn. Of in zijn woorden: ‘ik wil je kwetsbaarheid verkennen, het kantelpunt opzoeken, je strijd zien en horen en ruiken, je worsteling om aan de onvermijdelijke meltdown te ontkomen.’ Ik durf hem niet aan te kijken, ontwijk zijn blik, slik.

‘Kate! Ik vroeg wat mijn taak is in jouw leven?’
‘Pijn.’ Daar. Het is gezegd.
‘Ik versta je niet.’
‘Pijn. Opdracht. Pijn.’
‘Bedoel je dat ik je pijn ga doen?’
‘Ja.’
‘Wat ja?’
‘Je moet mij pijn doen.’
‘Moet?’
‘Ja. Alsjeblieft. Je moet mij pijn doen.’
‘Hoeveel pijn, Kate? Kijk mij aan. Hoeveel pijn moet ik je doen?’

Wat is pijn en hoeveel is veel – want dat was het antwoord: veel. Zoveel dat alles verdwijnt behalve het hier en nu, zijn regime, mijn tranen samengebald in een brandpunt van aandacht, van pijn. Ik vroeg om slavernij. Het was aan hem daar vorm aan te geven. Open wonden te vinden en er zout in te smeren – mij te folteren.

Hij deed het met verve – tot ik ziek werd. Hij wil het opnieuw. ‘Als ik zou besluiten over jou te heersen dan is dat onder dezelfde voorwaarden als voorheen en met dezelfde vooruitzichten.’ Helaas is de situatie fundamenteel anders dan hij was. ‘Terug naar hoe het was, ga je niet. Uitgesloten. Verzin maar wat anders.’

Het lijkt erop dat Mark net als ik verscheurd wordt tussen wens en realiteit. ‘Ze is ziek.’ Nee. Ik ben beter – onder voorbehoud. Dat voorbehoud duurt vijf jaar of tien of vijftien. Wie zal het zeggen. Vrij op borg. Ik ben er klaar voor mijn slavernij te laten activeren maar dat kan alleen indien mijn voogden hun toestemming geven.

Ik haat het. Ik haat ze. Ik wil gewoon vrij zijn om mijn eigen weg te kiezen. Niet vrij dus maar vrij van bemoeizucht. Het is mijn leven en zij behandelen mij als een onmondige. Ha! Dat ben ik ook: iemand zonder stem. Ik heb geen zeggenschap over enig element van mijn bestaan behalve misschien dit: mijn adem. Adem in. Adem uit. Accepteer het zoals het is. Schik je in je zelfverkozen lot.

Een strenge werkelijkheid die begon toen ik hem vroeg de architect van mijn slavernij te worden en hij ervoor koos om mij handelingsonbekwaam te laten verklaren. Of ontstond het eerder? Ik ben pas kortgeleden gaan beseffen dat wat hij met mij doet, losstaat van de term slavernij die ik eraan gegeven heb.

Zonder enige vorm van overleg of onderhandeling werd ik onder toezicht van Jane en haar man geplaatst omdat Mark het zo had bepaald. Ik moest nog aan Mark worden overgedragen. Het leek hem niet uit te maken. Hij vroeg niet of ik hem vertrouwde. Hij vroeg niet of ik het ermee eens was. Protesteren hielp niet.

Knoop in mijn buik, nog steeds als ik denk aan die middag toen ik te horen kreeg dat ik, dat Jane en Clive, oh fuck. Doe alsof je voor Mark staat, naakt, open, kwetsbaar en spreken moet. Ik was nog vrij. Ik, Jane, Clive, Mark in mijn woonkamer – was het wel bij mij? Ik moest mijn bankpassen inleveren.

‘Je portemonnee ook, Kate.’ ‘Waarom?’, gilde ik tegen Mark. ‘Proef het’, zei hij. ‘Proef wat het met je doet je vrijheid verloren te hebben nog voor er sprake is of kan zijn van slavernij. Voel hoe het is te moeten gehoorzamen omdat ik dat van je verlang.’

‘Ik kan heel goed voor mezelf zorgen. Dat heb ik altijd gedaan. Ik heb gevangenschap overleefd, een goed leven voor mijzelf opgebouwd. Dit is belachelijk. Ik ga niet akkoord. Ik heb geen curator nodig.’ Zij lachten mij uit. Als ik nu al steigerde, hoe kon ik dan slavernij omarmen?

‘Ik wil je horen zeggen hoe je onder curatele werd gesteld en wat dat met je deed en doet. Ik wil je horen stamelen en stotteren. Ik wil je zien blozen. Ik wil je horen smeken het niet te hoeven onthullen omdat het te pijnlijk voor je is. Hoor je mij, Kate?’ Ja, ik hoor je. Te pijnlijk bestaat niet.

‘Waarom wil je niet weten dat ik noch je zo fel begeerde slavernij jou gestript hebben van al je rechten. Waarom kun je niet hardop uitspreken dat niet ik maar je beste vrienden de uiteindelijke zeggenschap over jou en je leven hebben? Wat is er zo erg aan toezicht opdat ik mijn macht over jou niet zal misbruiken?’

Wat is misbruik als je in slavernij onder Mark leeft? ‘Ik kan niet zorgen en folteren tegelijk. Het zijn conflicterende vertrekpunten die eventueel in successie kunnen voorkomen maar parallel alleen in de context van een intens strafregime bestaan. Ik ga je pijn doen, zoveel pijn. Dat is mijn opdracht, mijn plicht, mijn wens en de jouwe.’

Daarom hebben ze een vetorecht. Jane en Clive – samen of ieder apart – kunnen Mark terugfluiten maar ik heb geen idee hoe of wanneer. Het is mij niet verteld en toen ik erom vroeg... Nee, niet handig. Gelukkig vergeet ik meestal dat ze meer zijn dan mijn dierbaarste vrienden.

Nu ik beter ben en aan Mark heb voorgelegd hoe ik onze toekomst zie, moeten zij hun zegen geven zoals toen. Net als toen, heb ik het er moeilijk mee want als zij de doorslaggevende stem in het bepalen van mijn toekomst hebben, behoor ik dan niet of ook niet aan hen toe? Maakt dat hen niet, net als Mark, tot mijn eigenaren?

En Mark? Als zijn wens wordt geblokkeerd, wat maakt dat hem? Hoe kan ik leven met de gedachte dat mijn heer, waar het mij aangaat, altijd zal moeten buigen voor anderen indien zij denken beter te weten wat goed voor mij is?

Betekent een nieuw leven niet dat ik voortaan ondergeschikt zal zijn aan drie meerderen?



Kate

29 maart 2015

woensdag 18 maart 2015

Mooi!





























Kate
18 maart 2015



De zwarte jurk zag ik op de tumblr Brown dress with white dots. Daar komt ook de jarretelgordel vandaan. Makers, fotografen, modellen werden helaas niet genoemd.

maandag 16 maart 2015

Leven - 5.

‘Vertrouw je mij je leven toe, Kate?’
‘Ja.’
‘Tot de dood ons scheidt?’
‘Wat? Wat bedoel je?’
‘Antwoord mij.’
‘Ja. Ik vertrouw je mijn leven toe tot de dood ons scheidt.’
‘Prima. Dan gaan wij trouwen.’

Zo gemakkelijk. Zonder eindeloze gesprekken, zonder contract of huwelijkse voorwaarden vooraf. Na alle jaren van smachten om aandacht, van pijn vanwege het nooit op de eerste plaats komen, werd ik op een gure novemberdag mevrouw Mulder.

Het was een sobere aangelegenheid van een kwartier op een dinsdagochtend om kwart over negen met Jane en Clive als getuigen. Geen witte jurk. Geen huwelijksreceptie of feest. Een formaliteit die mij zekerheid gaf en rust toen ik zwaar ziek was.

Nu ik die kutziekte – laat ik het maar zeggen zoals het voelt – overwonnen heb, wil ik als echtgenote leven onder zijn gezag. Toch. Dat is wat ik wil. Dat is wat hij wil. Wij kunnen ons verleden ten slotte niet verloochenen. Dit is wie wij zijn. Veranderd. Dat wel.

‘Ik wil je niet kwijt.’
‘Ik jou ook niet.’

Alsjeblieft trek mijn joggingbroek van mijn lijf en smijt mij op de grond, op mijn knieën, neem mij van achteren, put me uit. Keten mij naakt in de nacht op de badkamervloer tot het ochtend is en jij mij achter laat voor een dag of een week. Geef mij pijn.

Uitgesloten. Onbespreekbaar. ‘Verzin maar wat anders’, zegt hij korzelig en gaat verder met zijn werk. Ik hang om hem heen wachtend op een vraag, een opdracht, een blik maar zijn koffie haalt hij zelf en zijn oogopslag is niet anders dan liefdevol.

‘Waar wacht je op?’, vraagt hij. Ik haal mijn schouders op. Hij kijkt mij scherp aan. ‘Praat met mij, Kate’. Ik zwijg. ‘Vragende mensen zijn te helpen, zei mijn moeder altijd.’ Ongetwijfeld maar ik kan niet vragen, mag niet vragen en of ik het wil?

Ik wacht op zo’n onverwachte handeling waarvan ik meestal pas achteraf besef dat die behoort tot een weloverwogen pijnbeleid. Zo’n ogenschijnlijk eenvoudig verzoek waarvan je nooit zou verwachten dat het het begin is van dagen of weken van intensiteit.

‘Wat wil je, Keetje?’
‘Ik wil bij je zijn.’
‘Ja’.
‘Ik wil samen met jou leven.’

Heikel punt, dat. Voor ik ziek werd, leed ik een leven waarin ik de dagen telde tot hij bij mij was, nooit zeker wanneer of hoelang dat zou zijn maar in het schrijnende besef dat de periode zonder hem altijd langer was dan de tijd die wij samen doorbrachten.

Mijn leven was erop ingericht te lijden en wel zo veel en zo mooi mogelijk. Schurkend tegen wat verstandig was en niet, wat verantwoord was of niet, leed ik een bestaan in de schaduw. Bijna niemand wist wie of liever, wat ik was in relatie tot Mark.

En nu? Het spookt door mijn hoofd. Hoe verhoudt zich mijn nieuwe, schone leven tot dat van het leven als eigendom zonder rechten met slechts de plicht en wens pijn te lijden en daardoor mijn eigenaar te behagen? Eigendom? Bezit? Nee, dat niet meer.

Hoe dan wel? Hij heeft een geheel eigen stijl en doet gewoon wat hij wil omdat ik hem die macht heb gegeven. Al was ik ziek, al ben ik nu zijn echtgenote, ik ben geen vrij mens met vrije keuzes, ik behoor hem toe in slavernij altijd en overal. Zijn wil is wet.

Als hij het zo beslist dan zal ik opnieuw - ik heb al eens moeten toekijken hoe hij en Tessa – en daarna moest zij met mij. Ik voelde me verdrietig en trots tegelijkertijd zo door hem gebruikt te worden. Na afloop werd ik weggestuurd.

‘Hij wil dat je gaat.’ Ik huilde. Ik ging. Pas veel later vernam ik wat deze scene met hem gedaan had en huilde ik opnieuw. Nu van geluk. Dat ik, nietig mens, slavin, zoveel voor hem kon en mocht betekenen.

Dat: pijn, onuitspreekbaar verdriet, lijden in schoonheid, liefde, rotsvast vertrouwen in de ander, zijn de ijkpunten die ik uit het verleden heb meegenomen. Echter, zoals het was, kan het nooit meer zijn. Wij zijn immers getrouwd nu. Ik ben zijn vrouw.

‘Kom hier.’ Wat verwacht hij van mij? Waar mag ik op hopen? Ik weet wat ik zou willen. Ik wil hem dienen vanuit het diepst van mijn ziel - meer wellicht dan ooit tevoren. Het is maar een stap, misschien zijn het er twee. Van hem. Ik ben van hem. Ik kniel.

‘Sta op’, zegt hij. En, ‘ik ben je meester niet’. Hij zegt het op verbazingwekkend milde toon. Hij helpt mij overeind en reikt mij mijn bh aan. ‘Kleed je aan’. Hij sluit de haakjes en zoals hij de knoopjes van mijn bloes losmaakte, helpt hij ze nu weer dicht te doen. ‘Kom.’

‘Weet je het zeker?’, vraagt hij wanneer we tegenover elkaar zitten. Hij met groene thee, ik met een glas water en een pannenkoek. ‘Ik heb alleen jam, Kate.’ Een simpel gerecht maar hij wint met het bakken ervan kostbare denktijd.

‘Weet je heel zeker dat je mij opnieuw wilt aanstellen als architect van jouw leven? Wil je echt dat ik behalve je man ook je heerser zal zijn?’

Heerser. Nieuw woord dat hij niet eerder gebruikt heeft. Mmmm. Heersen. Overheersen. Beheersen. Mmmm. Mijn man. Mijn heer.

‘Ik ben wie ik ben. Ik weet niet of ik zacht kan heersen. Je kent mijn stijl en je weet wat jij met mij doet, hoeveel ik wil doen, hoeveel ik je aan wil doen. Ik wil je zoveel pijn doen, zoveel pijn maar is dat juist en mag ik dat van je verlangen?

Nu je mijn vrouw bent en hersteld van je ziekte, zullen er nieuwe verplichtingen op je af komen. Jouw leven zal drukker zijn dan voorheen. Ik wil je niet meer verbergen. Dat wil ik niet meer. Ik wil jou aan mijn zijde. Ik wil pronken met mijn mooie vrouw.

Je zult mij vergezellen naar bijeenkomsten, recepties, op reis. Kan dat wel wanneer je hongerig bent en ik je je slaap heb afgenomen? Kun jij stralen na een nacht vol foltering en pijn? Je hebt geen keuze. Je zult moeten doen of er niets aan de hand is. Kun je dat?’

Vlinders, hartkloppingen en de inmiddels onvermijdelijke opvlieger – zweet. Angstzweet. Voor het eerst in het jaar dat wij getrouwd zijn, vraag ik mij af hoe hoog de prijs is die ik zal moeten betalen voor het voorrecht met deze man gehuwd te zijn.

‘Sta op’, zegt hij. Ik vang zijn blik. Ik sla mijn ogen neer en ril. Dit is de Mark die mij aan het schrijven kan krijgen. ‘Kom hier.’ Ik sta op, loop om de tafel heen – ik voel dat hij mij gaat testen. Het maakt mij zenuwachtig want wat als ik faal?

‘Kijk mij aan. Een beetje ondergeschiktheid bestaat niet, Kate. Het is alles of niets. Kun je dat aan? Als ik zou besluiten over jou te heersen dan is dat onder dezelfde voorwaarden als voorheen en met dezelfde vooruitzichten. Dat betekent pijn, Kate. Veel pijn.’


Ik lach. Ik huil. Ik voel me opgelucht en opgelaten. Ik weet niet wat ik moet doen. Dit is wat ik wilde: een leven naast en onder hem als zijn vrouw en zijn slavin. Ik pak zijn hand. Hij trekt hem terug.

‘Ben je voldoende hersteld om te kunnen dienen zoals ik dat graag zie? Ben je sterk genoeg om te leven in het besef minder te zijn dan het stof onder mijn voeten? Ik heb zo mijn twijf...’

‘Maar ik ben je vrouw.’
‘Wat zeg je?’
‘Ik ben je vrouw.’
‘Je zei iets. Je interrumpeerde mij. Doe dat nooit meer, Kate.’
‘Het spijt mij.’
‘Het interesseert me niet dat je spijt hebt. Je hebt mij niet te onderbreken. Nooit. Ben ik duidelijk?’
‘Ja, mijn heer.’
‘Kijk mij aan. Ik zal het laten gaan, voor deze keer. Wat zeg je?’
‘Dank u mijn heer.’

‘Ik ben er niet zeker van dat jij klaar bent om te dienen – dit beroep op je zogenaamde status als mijn vrouw bewijst dat ik gelijk heb. Vergis je niet. Leven onder mijn gezag betekent dat jij bezit bent, mijn eigendom, een object als ik het zou willen.’

Zwarte vlekken voor mijn ogen. Bezit. Eigendom. Alsof dat niet erg genoeg is, zal ik verworden tot object. Dit wil ik niet. Dit wil ik juist. Ik. Ik? Wie ben ik? Van hem. Ik ben van hem. Ik heb mijzelf aan hem overgedragen en daarmee de zeggenschap over mijzelf.

Zijn wil is wet. Als hij mij als ding wil gebruiken of zien, dan heeft hij dat recht. Ik moet hem danken. Knielen en danken en smeken om meer. Mijn hart mist een slag. Tessa. Haar mantra. Ik was het vergeten. Tot nu. Danken.

‘Presenteer je. Nu, Kate.’

Adem in. Adem uit. Wees kalm. Huil niet. Je kunt het. Je wilt het. Stel hem niet teleur nu. Geef hem geen reden je verzoek, je smeekbede af te wijzen. Adem in. Goed zo. Adem uit. Adem in en omhoog die armen.

Hij kijkt toe hoe ik worstel om mijn linkerhand achter mijn hoofd te leggen. Ik hef mij op mijn tenen. Het doet pijn op de bult onder mijn linkervoet te staan. Ik zak terug op mijn hielen. Laat mijn armen zakken. Niet goed. Dit is niet goed.

Ik probeer het opnieuw. Mark schudt zijn hoofd. De tweede poging verloopt zo mogelijk nog moeizamer. Tot een derde keer laat hij het niet komen.

‘Stop maar.’ De dreigende, bijtende toon in zijn stem is verdwenen.
‘Het spijt mij.’
‘Heb geen spijt. Ik kan wachten en jij ook.’
‘Ja.’
‘Ja, wat?’
‘Ja, mijn heer.’
‘Kijk mij aan. Heb ik gezegd dat je weg mocht kijken?’
‘Nee, mijn heer. Het spijt mij mijn heer.’

Hij humt goedkeurend. ‘Zie je wel dat je weet hoe het hoort? Het bevalt mij hoe je mij niet meer aanspreekt met meneer maar met mijn heer.

Wat betreft je verzoek, ik zal dit aan je voogden moeten voorleggen en met hen bespreken. Zoals je weet, hebben zij de doorslaggevende stem in dezen. Wees erop voorbereid dat zij jou hier uitgebreid over zullen ondervragen.

Ik wil dat je nu weggaat. Johan zal je naar huis brengen. De volgende keer dat wij elkaar zien, heb ik je verzoek toegekend of afgewezen.’




Kate

16 maart 2015

zondag 8 maart 2015

Leven - 4.

De dingen die vanzelfsprekend leken voor ik ziek werd, zijn dat niet meer. Zo kan ik nog steeds mijn handen niet boven mijn hoofd brengen zonder blokkades en pijn. Knielen lukt maar bij het overeind komen, moet ik geholpen worden en op hakken lopen kan ik wel vergeten.

Maar daar kan ik me niet door laten weerhouden en hem lijkt het niet uit te maken, gek genoeg. Wij moeten het doen met de situatie zoals die is en die biedt, natuurlijk, nieuwe mogelijkheden. Mark zou Mark niet zijn als hij die niet allang in kaart had gebracht. Dat weet ik niet. Dat kan ik niet weten.

Hij praat niet met mij over de veranderingen die mijn lijf, mijn zijn markeren anders dan in positieve zin. Hij lijkt te genieten van het vooruitzicht met nieuwe parameters te moeten werken. Ik zie het in de glinstering in zijn ogen wanneer hij langzaam met zijn rechter wijsvinger mijn contouren volgt.

Ter hoogte van het nog dikke rode litteken blijft zijn vinger hangen, ik weet inmiddels dat het zijn wens is dat ik hem aankijk wanneer hij met zijn nagel lichtjes over het stugge weefsel er omheen krast. Zijn vochtige lippen krullen omhoog wanneer ik ril – ik heb het kouder dan voorheen. Ik voel me kwetsbaarder dan vroeger.

Hij weet het. Hij zal het gebruiken, misbruiken maar nog niet. Zover is het nog lang niet. En wie weet zullen we daar, waar gebruik overgaat in misbruik en pijn verandert in lijden, waar de vrouw die ik ben, ontmanteld wordt, ontdaan van haar zekerheden, aangesproken als slavin of minder – misschien zal ik nooit meer in vertwijfeling me afvragen hoe het zover heeft kunnen komen.

Mogelijk zal ik nooit meer de bal van emoties ervaren, de trots, de liefde, het verdriet en de pijn die mijn man in mij losmaakte door de wijze waarop hij mij bejegende. Zo hard. Zo liefdevol. Zo onvoorspelbaar. Zo kalm. Zo ijzig kalm – ook vandaag weer. Het is niet voor het eerst dat ik genezen voor hem sta.

En ik vraag mij af, zoals ik mij dat de keren hiervoor afvroeg, of hij mij vandaag zal gebieden mijn pleidooi te houden over de invulling van het leven dat ik wens te leven samen met hem. Ik ben er klaar voor maar het is aan hem – of toch niet?

Wellicht moet ik aan zijn voeten knielen en smeken, vragen, aanvragen een beroep te mogen doen op zijn tijd. Ik sta voor mijn man. Wij hebben elkaar gezoend halverwege de trap die leidt naar zijn privé vertrekken, onze privé vertrekken nu ik zijn vrouw ben.

Langzaam, zodat ik tijd heb om op adem te komen, bestijgen wij gearmd de resterende treden. Boven aangekomen laat hij mij los, abrupt. Ik heb even nodig me aan te passen aan de veranderde werkelijkheid. Dan sta ik voor hem en hij gebiedt mij mijn hoed af te zetten.

‘Zet je hoed af’.

Het is een tamelijk hoog hoofddeksel met een brede rand en een bloem aan de zijkant. Ik heb hem samen met Jane gekocht toen Mark in het buitenland was voor zaken maar ook om te denken, te voelen hoe verder te gaan nu ik weer beter was – ik wist het zonder dat het mij verteld werd.

Ik neem de rand van mijn hoed tussen mijn vingers en licht het vilt voorzichtig van mijn pruik. Hij laat mij staan met de hoed in mijn handen. Hij kijkt naar mij, observeert hoe ik de hoed omlaag breng voor het intiemste deel van mijn lichaam.

‘Kijk mij aan.’

Ik kijk hem aan. Zijn blik is hard, stuurs bijna. Hij zal mij niet helpen zoals hij mij nooit hielp voor ik ziek werd wanneer ik voor hem stond. Automatisch breng ik mijn kin omhoog, mijn schouders naar achteren. Ik heb de neiging om mijn ogen te sluiten tijdens de diepe inademing die volgt – buik in, billen in. Vandaag is anders.

‘Maak je jas los.’

Mijn linkerarm laat ik zakken langs mijn lichaam. De hoed wijst nu naar buiten ter hoogte van mijn knie. De rechterhand zoekt de bovenste knoop van mijn mantel. Een, twee, drie, vier knopen moeten door een knoopsgat glijden voor ik ook de rechterarm langs mijn zij in rust kan brengen. Al die tijd zwijgt Mark.

Nooit ben ik zo bekeken als door deze man. Mijn man. Zijn blik is serieus. Mijn linkervoet tintelt. Restschade van de chemotherapie. De fysiotherapeute doet wat zij kan maar het is niet zeker dat er een dag zal komen waarop ik mijn voet niet meer 24 uur per dag zal voelen. De man die zo van hakken houdt, moet genoegen nemen met flatjes.

‘Kate.’

De stem van Mark trekt mij terug en ik merk tot mijn verbazing dat hij mij ondertussen mijn hoed en mantel heeft afgenomen en die heeft weggelegd. Hij kijkt naar mij. Ik draag tegenwoordig meestal broeken. Vandaag is het een zwarte broek met wijde pijpen. Erboven een crème zijden bloes en een zwart mohair vestje.

‘Maak de knopen van je bloes open’.

Ik voel de warmte door mij heentrekken. Opvliegers komen ook vaak op op momenten van schaamte. In stilte vervloek ik de parelen knoopjes dat niet willen wat ik wil, wat Mark wil. Ik buig mijn hoofd. Hier zal ik voor moeten boeten, althans zo was het vroeger.

‘Laat mij je helpen.’

Behendig opent hij mijn bloes. Hij stapt achteruit en bekijkt het resultaat. Trekt een van de panden van mijn bloes recht. Mompelt wat of is het een kreun?

‘Uit.’

Het duurt even voor ik begrijp wat hij wil, dat ik mijn bloes en vest en bh uit moet trekken – voorgaande keren hoefde dat niet. Oh God.

‘Kom hier.’

Het is maar een stap, misschien zijn het er twee. Zijn rechter wijsvinger begint zijn weg naar het litteken. Van hem. Ik ben van hem. Ik wil hem dienen.

‘Meester.’

Hij trekt zijn hand van mij af. Ik zak op mijn knieën en vraag toestemming te spreken, hem voor te mogen leggen hoe ik mijn leven zie als zijn vrouw, aan zijn zijde, onder zijn gezag.




Kate

8 maart 2015

maandag 2 maart 2015

Oh lieve mama ...

Een week geleden. Wij waren erbij, dit keer. Ik had dat eerlijk gezegd niet verwacht en ik zat er vooraf ook niet op te wachten maar het was mooi. Erg mooi. Maar zo snel...

De donderdag voorafgaand aan het overlijden van mijn moeder, zongen wij nog het liedje "Mama": 'Mama, je bent de liefste van de hele wereld'. Zij zong tekstvast en stralend met ons mee.

Zij maakte een van de dames van de verzorging nog aan het blozen met een lief compliment. Niets aan de hand dus maar 's avonds werden wij gebeld: hoge bloeddruk, snelle hartslag.

Vrijdag belden wij mijn surrogaat zus. Die kwam en bleef slapen. Dagen van hopen dat mijn moeder het zou redden, gingen over in een naderend besef dat dat wel eens niet het geval zou kunnen zijn.

En ondertussen maakten broer, zus en ik het huis gereed voor de komst van de vrouw met wie mijn broer zijn leven wil delen en die morgen heel vroeg op Schiphol landt.

Zus opperde dat mijn moeder het wellicht niet meer wilde meemaken - je kunt ook zeggen dat mijn moeder zag dat het goed was en ze kon gaan. 'Ga maar naar vader en mam', fluisterde ik. Niet mijn taak maar die van mijn broer.

Hij was nog niet zover. Zondagnacht bleef hij bij haar slapen. Probeerde een afspraak met haar te maken. Als mijn moeder zou willen leven, dan zou zij om 9 uur haar ogen openen. Zij deed het niet. Hij wist genoeg. Ging slapen, thuis.

Maandagochtend wandelde ik naar het pontje in de zon, langs tuintjes met sneeuwklokjes en krokusjes en narcissen. De laatste keer. Zus belde dat zij toch graag nog zou komen. Ik sprak met de verzorging. Ik belde broer.

Ik zong "Mama" voor mijn moeder. De middag ging over in avond. We gingen vlug even wat eten - een hamburger. Ze was er nog toen wij terugkeerden. Broer, moe van bijna geen slaap, ging naast haar liggen op een stretchbed.

Ik zat tussen twee ronkende mensen en besloot koffie te halen. Het nachthoofd was er en samen liepen we terug. We keken naar haar. We keken nog eens. Er werd op de deur geklopt.

'Leeft ze nog?', vroeg de vriend die ze kende lang voor wij er waren. Hij was eerder gekomen dan afgesproken. 'Ik heb lang niets van C. gehoord', placht mijn moeder te zeggen en je kon erop wachten dat hij belde of langskwam.

Hij stond aan de deur en mijn moeders adem stokte, kwam op gang. Het avondhoofd en ik keken naar haar en nog eens en naar elkaar. 'Leeft ze nog?' Nee. Niet meer. Ze was net overleden. In haar slaap. Vredig. Mooi.

Afgelopen donderdag hebben wij haar begraven in aanwezigheid van de mensen die haar liefhadden. Mijn moeder was een bijzondere vrouw die op velen een diepe indruk maakte.

Broer en ik spraken. Zus sprak. Er was een zemelende priester. Er waren prachtige bloemen en schitterende muziek. We draaiden Heintje's "Mama" voor haar en voor ons, en wij zongen uit volle borst mee. Stralend. Tekstvast.

Een tijdperk is afgesloten precies op het moment dat een nieuwe tijd begint. Broer en liefde gaan het huis van mijn moeder bewonen en ik, nu nog een paar huizen daar vandaan, ga verhuizen. Morgen stuur ik de zoekopdracht uit.

Kate
2 maart 2015