zondag 8 maart 2015

Leven - 4.

De dingen die vanzelfsprekend leken voor ik ziek werd, zijn dat niet meer. Zo kan ik nog steeds mijn handen niet boven mijn hoofd brengen zonder blokkades en pijn. Knielen lukt maar bij het overeind komen, moet ik geholpen worden en op hakken lopen kan ik wel vergeten.

Maar daar kan ik me niet door laten weerhouden en hem lijkt het niet uit te maken, gek genoeg. Wij moeten het doen met de situatie zoals die is en die biedt, natuurlijk, nieuwe mogelijkheden. Mark zou Mark niet zijn als hij die niet allang in kaart had gebracht. Dat weet ik niet. Dat kan ik niet weten.

Hij praat niet met mij over de veranderingen die mijn lijf, mijn zijn markeren anders dan in positieve zin. Hij lijkt te genieten van het vooruitzicht met nieuwe parameters te moeten werken. Ik zie het in de glinstering in zijn ogen wanneer hij langzaam met zijn rechter wijsvinger mijn contouren volgt.

Ter hoogte van het nog dikke rode litteken blijft zijn vinger hangen, ik weet inmiddels dat het zijn wens is dat ik hem aankijk wanneer hij met zijn nagel lichtjes over het stugge weefsel er omheen krast. Zijn vochtige lippen krullen omhoog wanneer ik ril – ik heb het kouder dan voorheen. Ik voel me kwetsbaarder dan vroeger.

Hij weet het. Hij zal het gebruiken, misbruiken maar nog niet. Zover is het nog lang niet. En wie weet zullen we daar, waar gebruik overgaat in misbruik en pijn verandert in lijden, waar de vrouw die ik ben, ontmanteld wordt, ontdaan van haar zekerheden, aangesproken als slavin of minder – misschien zal ik nooit meer in vertwijfeling me afvragen hoe het zover heeft kunnen komen.

Mogelijk zal ik nooit meer de bal van emoties ervaren, de trots, de liefde, het verdriet en de pijn die mijn man in mij losmaakte door de wijze waarop hij mij bejegende. Zo hard. Zo liefdevol. Zo onvoorspelbaar. Zo kalm. Zo ijzig kalm – ook vandaag weer. Het is niet voor het eerst dat ik genezen voor hem sta.

En ik vraag mij af, zoals ik mij dat de keren hiervoor afvroeg, of hij mij vandaag zal gebieden mijn pleidooi te houden over de invulling van het leven dat ik wens te leven samen met hem. Ik ben er klaar voor maar het is aan hem – of toch niet?

Wellicht moet ik aan zijn voeten knielen en smeken, vragen, aanvragen een beroep te mogen doen op zijn tijd. Ik sta voor mijn man. Wij hebben elkaar gezoend halverwege de trap die leidt naar zijn privé vertrekken, onze privé vertrekken nu ik zijn vrouw ben.

Langzaam, zodat ik tijd heb om op adem te komen, bestijgen wij gearmd de resterende treden. Boven aangekomen laat hij mij los, abrupt. Ik heb even nodig me aan te passen aan de veranderde werkelijkheid. Dan sta ik voor hem en hij gebiedt mij mijn hoed af te zetten.

‘Zet je hoed af’.

Het is een tamelijk hoog hoofddeksel met een brede rand en een bloem aan de zijkant. Ik heb hem samen met Jane gekocht toen Mark in het buitenland was voor zaken maar ook om te denken, te voelen hoe verder te gaan nu ik weer beter was – ik wist het zonder dat het mij verteld werd.

Ik neem de rand van mijn hoed tussen mijn vingers en licht het vilt voorzichtig van mijn pruik. Hij laat mij staan met de hoed in mijn handen. Hij kijkt naar mij, observeert hoe ik de hoed omlaag breng voor het intiemste deel van mijn lichaam.

‘Kijk mij aan.’

Ik kijk hem aan. Zijn blik is hard, stuurs bijna. Hij zal mij niet helpen zoals hij mij nooit hielp voor ik ziek werd wanneer ik voor hem stond. Automatisch breng ik mijn kin omhoog, mijn schouders naar achteren. Ik heb de neiging om mijn ogen te sluiten tijdens de diepe inademing die volgt – buik in, billen in. Vandaag is anders.

‘Maak je jas los.’

Mijn linkerarm laat ik zakken langs mijn lichaam. De hoed wijst nu naar buiten ter hoogte van mijn knie. De rechterhand zoekt de bovenste knoop van mijn mantel. Een, twee, drie, vier knopen moeten door een knoopsgat glijden voor ik ook de rechterarm langs mijn zij in rust kan brengen. Al die tijd zwijgt Mark.

Nooit ben ik zo bekeken als door deze man. Mijn man. Zijn blik is serieus. Mijn linkervoet tintelt. Restschade van de chemotherapie. De fysiotherapeute doet wat zij kan maar het is niet zeker dat er een dag zal komen waarop ik mijn voet niet meer 24 uur per dag zal voelen. De man die zo van hakken houdt, moet genoegen nemen met flatjes.

‘Kate.’

De stem van Mark trekt mij terug en ik merk tot mijn verbazing dat hij mij ondertussen mijn hoed en mantel heeft afgenomen en die heeft weggelegd. Hij kijkt naar mij. Ik draag tegenwoordig meestal broeken. Vandaag is het een zwarte broek met wijde pijpen. Erboven een crème zijden bloes en een zwart mohair vestje.

‘Maak de knopen van je bloes open’.

Ik voel de warmte door mij heentrekken. Opvliegers komen ook vaak op op momenten van schaamte. In stilte vervloek ik de parelen knoopjes dat niet willen wat ik wil, wat Mark wil. Ik buig mijn hoofd. Hier zal ik voor moeten boeten, althans zo was het vroeger.

‘Laat mij je helpen.’

Behendig opent hij mijn bloes. Hij stapt achteruit en bekijkt het resultaat. Trekt een van de panden van mijn bloes recht. Mompelt wat of is het een kreun?

‘Uit.’

Het duurt even voor ik begrijp wat hij wil, dat ik mijn bloes en vest en bh uit moet trekken – voorgaande keren hoefde dat niet. Oh God.

‘Kom hier.’

Het is maar een stap, misschien zijn het er twee. Zijn rechter wijsvinger begint zijn weg naar het litteken. Van hem. Ik ben van hem. Ik wil hem dienen.

‘Meester.’

Hij trekt zijn hand van mij af. Ik zak op mijn knieën en vraag toestemming te spreken, hem voor te mogen leggen hoe ik mijn leven zie als zijn vrouw, aan zijn zijde, onder zijn gezag.




Kate

8 maart 2015