maandag 16 maart 2015

Leven - 5.

‘Vertrouw je mij je leven toe, Kate?’
‘Ja.’
‘Tot de dood ons scheidt?’
‘Wat? Wat bedoel je?’
‘Antwoord mij.’
‘Ja. Ik vertrouw je mijn leven toe tot de dood ons scheidt.’
‘Prima. Dan gaan wij trouwen.’

Zo gemakkelijk. Zonder eindeloze gesprekken, zonder contract of huwelijkse voorwaarden vooraf. Na alle jaren van smachten om aandacht, van pijn vanwege het nooit op de eerste plaats komen, werd ik op een gure novemberdag mevrouw Mulder.

Het was een sobere aangelegenheid van een kwartier op een dinsdagochtend om kwart over negen met Jane en Clive als getuigen. Geen witte jurk. Geen huwelijksreceptie of feest. Een formaliteit die mij zekerheid gaf en rust toen ik zwaar ziek was.

Nu ik die kutziekte – laat ik het maar zeggen zoals het voelt – overwonnen heb, wil ik als echtgenote leven onder zijn gezag. Toch. Dat is wat ik wil. Dat is wat hij wil. Wij kunnen ons verleden ten slotte niet verloochenen. Dit is wie wij zijn. Veranderd. Dat wel.

‘Ik wil je niet kwijt.’
‘Ik jou ook niet.’

Alsjeblieft trek mijn joggingbroek van mijn lijf en smijt mij op de grond, op mijn knieën, neem mij van achteren, put me uit. Keten mij naakt in de nacht op de badkamervloer tot het ochtend is en jij mij achter laat voor een dag of een week. Geef mij pijn.

Uitgesloten. Onbespreekbaar. ‘Verzin maar wat anders’, zegt hij korzelig en gaat verder met zijn werk. Ik hang om hem heen wachtend op een vraag, een opdracht, een blik maar zijn koffie haalt hij zelf en zijn oogopslag is niet anders dan liefdevol.

‘Waar wacht je op?’, vraagt hij. Ik haal mijn schouders op. Hij kijkt mij scherp aan. ‘Praat met mij, Kate’. Ik zwijg. ‘Vragende mensen zijn te helpen, zei mijn moeder altijd.’ Ongetwijfeld maar ik kan niet vragen, mag niet vragen en of ik het wil?

Ik wacht op zo’n onverwachte handeling waarvan ik meestal pas achteraf besef dat die behoort tot een weloverwogen pijnbeleid. Zo’n ogenschijnlijk eenvoudig verzoek waarvan je nooit zou verwachten dat het het begin is van dagen of weken van intensiteit.

‘Wat wil je, Keetje?’
‘Ik wil bij je zijn.’
‘Ja’.
‘Ik wil samen met jou leven.’

Heikel punt, dat. Voor ik ziek werd, leed ik een leven waarin ik de dagen telde tot hij bij mij was, nooit zeker wanneer of hoelang dat zou zijn maar in het schrijnende besef dat de periode zonder hem altijd langer was dan de tijd die wij samen doorbrachten.

Mijn leven was erop ingericht te lijden en wel zo veel en zo mooi mogelijk. Schurkend tegen wat verstandig was en niet, wat verantwoord was of niet, leed ik een bestaan in de schaduw. Bijna niemand wist wie of liever, wat ik was in relatie tot Mark.

En nu? Het spookt door mijn hoofd. Hoe verhoudt zich mijn nieuwe, schone leven tot dat van het leven als eigendom zonder rechten met slechts de plicht en wens pijn te lijden en daardoor mijn eigenaar te behagen? Eigendom? Bezit? Nee, dat niet meer.

Hoe dan wel? Hij heeft een geheel eigen stijl en doet gewoon wat hij wil omdat ik hem die macht heb gegeven. Al was ik ziek, al ben ik nu zijn echtgenote, ik ben geen vrij mens met vrije keuzes, ik behoor hem toe in slavernij altijd en overal. Zijn wil is wet.

Als hij het zo beslist dan zal ik opnieuw - ik heb al eens moeten toekijken hoe hij en Tessa – en daarna moest zij met mij. Ik voelde me verdrietig en trots tegelijkertijd zo door hem gebruikt te worden. Na afloop werd ik weggestuurd.

‘Hij wil dat je gaat.’ Ik huilde. Ik ging. Pas veel later vernam ik wat deze scene met hem gedaan had en huilde ik opnieuw. Nu van geluk. Dat ik, nietig mens, slavin, zoveel voor hem kon en mocht betekenen.

Dat: pijn, onuitspreekbaar verdriet, lijden in schoonheid, liefde, rotsvast vertrouwen in de ander, zijn de ijkpunten die ik uit het verleden heb meegenomen. Echter, zoals het was, kan het nooit meer zijn. Wij zijn immers getrouwd nu. Ik ben zijn vrouw.

‘Kom hier.’ Wat verwacht hij van mij? Waar mag ik op hopen? Ik weet wat ik zou willen. Ik wil hem dienen vanuit het diepst van mijn ziel - meer wellicht dan ooit tevoren. Het is maar een stap, misschien zijn het er twee. Van hem. Ik ben van hem. Ik kniel.

‘Sta op’, zegt hij. En, ‘ik ben je meester niet’. Hij zegt het op verbazingwekkend milde toon. Hij helpt mij overeind en reikt mij mijn bh aan. ‘Kleed je aan’. Hij sluit de haakjes en zoals hij de knoopjes van mijn bloes losmaakte, helpt hij ze nu weer dicht te doen. ‘Kom.’

‘Weet je het zeker?’, vraagt hij wanneer we tegenover elkaar zitten. Hij met groene thee, ik met een glas water en een pannenkoek. ‘Ik heb alleen jam, Kate.’ Een simpel gerecht maar hij wint met het bakken ervan kostbare denktijd.

‘Weet je heel zeker dat je mij opnieuw wilt aanstellen als architect van jouw leven? Wil je echt dat ik behalve je man ook je heerser zal zijn?’

Heerser. Nieuw woord dat hij niet eerder gebruikt heeft. Mmmm. Heersen. Overheersen. Beheersen. Mmmm. Mijn man. Mijn heer.

‘Ik ben wie ik ben. Ik weet niet of ik zacht kan heersen. Je kent mijn stijl en je weet wat jij met mij doet, hoeveel ik wil doen, hoeveel ik je aan wil doen. Ik wil je zoveel pijn doen, zoveel pijn maar is dat juist en mag ik dat van je verlangen?

Nu je mijn vrouw bent en hersteld van je ziekte, zullen er nieuwe verplichtingen op je af komen. Jouw leven zal drukker zijn dan voorheen. Ik wil je niet meer verbergen. Dat wil ik niet meer. Ik wil jou aan mijn zijde. Ik wil pronken met mijn mooie vrouw.

Je zult mij vergezellen naar bijeenkomsten, recepties, op reis. Kan dat wel wanneer je hongerig bent en ik je je slaap heb afgenomen? Kun jij stralen na een nacht vol foltering en pijn? Je hebt geen keuze. Je zult moeten doen of er niets aan de hand is. Kun je dat?’

Vlinders, hartkloppingen en de inmiddels onvermijdelijke opvlieger – zweet. Angstzweet. Voor het eerst in het jaar dat wij getrouwd zijn, vraag ik mij af hoe hoog de prijs is die ik zal moeten betalen voor het voorrecht met deze man gehuwd te zijn.

‘Sta op’, zegt hij. Ik vang zijn blik. Ik sla mijn ogen neer en ril. Dit is de Mark die mij aan het schrijven kan krijgen. ‘Kom hier.’ Ik sta op, loop om de tafel heen – ik voel dat hij mij gaat testen. Het maakt mij zenuwachtig want wat als ik faal?

‘Kijk mij aan. Een beetje ondergeschiktheid bestaat niet, Kate. Het is alles of niets. Kun je dat aan? Als ik zou besluiten over jou te heersen dan is dat onder dezelfde voorwaarden als voorheen en met dezelfde vooruitzichten. Dat betekent pijn, Kate. Veel pijn.’


Ik lach. Ik huil. Ik voel me opgelucht en opgelaten. Ik weet niet wat ik moet doen. Dit is wat ik wilde: een leven naast en onder hem als zijn vrouw en zijn slavin. Ik pak zijn hand. Hij trekt hem terug.

‘Ben je voldoende hersteld om te kunnen dienen zoals ik dat graag zie? Ben je sterk genoeg om te leven in het besef minder te zijn dan het stof onder mijn voeten? Ik heb zo mijn twijf...’

‘Maar ik ben je vrouw.’
‘Wat zeg je?’
‘Ik ben je vrouw.’
‘Je zei iets. Je interrumpeerde mij. Doe dat nooit meer, Kate.’
‘Het spijt mij.’
‘Het interesseert me niet dat je spijt hebt. Je hebt mij niet te onderbreken. Nooit. Ben ik duidelijk?’
‘Ja, mijn heer.’
‘Kijk mij aan. Ik zal het laten gaan, voor deze keer. Wat zeg je?’
‘Dank u mijn heer.’

‘Ik ben er niet zeker van dat jij klaar bent om te dienen – dit beroep op je zogenaamde status als mijn vrouw bewijst dat ik gelijk heb. Vergis je niet. Leven onder mijn gezag betekent dat jij bezit bent, mijn eigendom, een object als ik het zou willen.’

Zwarte vlekken voor mijn ogen. Bezit. Eigendom. Alsof dat niet erg genoeg is, zal ik verworden tot object. Dit wil ik niet. Dit wil ik juist. Ik. Ik? Wie ben ik? Van hem. Ik ben van hem. Ik heb mijzelf aan hem overgedragen en daarmee de zeggenschap over mijzelf.

Zijn wil is wet. Als hij mij als ding wil gebruiken of zien, dan heeft hij dat recht. Ik moet hem danken. Knielen en danken en smeken om meer. Mijn hart mist een slag. Tessa. Haar mantra. Ik was het vergeten. Tot nu. Danken.

‘Presenteer je. Nu, Kate.’

Adem in. Adem uit. Wees kalm. Huil niet. Je kunt het. Je wilt het. Stel hem niet teleur nu. Geef hem geen reden je verzoek, je smeekbede af te wijzen. Adem in. Goed zo. Adem uit. Adem in en omhoog die armen.

Hij kijkt toe hoe ik worstel om mijn linkerhand achter mijn hoofd te leggen. Ik hef mij op mijn tenen. Het doet pijn op de bult onder mijn linkervoet te staan. Ik zak terug op mijn hielen. Laat mijn armen zakken. Niet goed. Dit is niet goed.

Ik probeer het opnieuw. Mark schudt zijn hoofd. De tweede poging verloopt zo mogelijk nog moeizamer. Tot een derde keer laat hij het niet komen.

‘Stop maar.’ De dreigende, bijtende toon in zijn stem is verdwenen.
‘Het spijt mij.’
‘Heb geen spijt. Ik kan wachten en jij ook.’
‘Ja.’
‘Ja, wat?’
‘Ja, mijn heer.’
‘Kijk mij aan. Heb ik gezegd dat je weg mocht kijken?’
‘Nee, mijn heer. Het spijt mij mijn heer.’

Hij humt goedkeurend. ‘Zie je wel dat je weet hoe het hoort? Het bevalt mij hoe je mij niet meer aanspreekt met meneer maar met mijn heer.

Wat betreft je verzoek, ik zal dit aan je voogden moeten voorleggen en met hen bespreken. Zoals je weet, hebben zij de doorslaggevende stem in dezen. Wees erop voorbereid dat zij jou hier uitgebreid over zullen ondervragen.

Ik wil dat je nu weggaat. Johan zal je naar huis brengen. De volgende keer dat wij elkaar zien, heb ik je verzoek toegekend of afgewezen.’




Kate

16 maart 2015