zaterdag 12 juni 2010

De uitnodiging - 8.

De zon schijnt volop door de glas-in-lood ramen van de slaapkamer waar ik zojuist de nacht heb doorgebracht. Nou ja, ik heb slechts een paar uur van die nacht, de ochtend eigenlijk, in bed doorgebracht in de armen van Mark. Thuis! Het is juni. De zomer breekt aan alsof er niets gebeurd is of veranderd en dat is er ook niet.

De kwesties tussen ons zijn onveranderd, onze liefde evenmin. Wij zijn, zeggen we, veranderd en dat zijn we natuurlijk maar miniem. Hoogstens hebben we geleerd er beter mee om te gaan. Nee, anders niet beter. Hoogstens hebben we dus geleerd anders om te gaan met de situatie zoals die is: Mark op reis en dus aan het werk, of thuis en dan vooral vader. Ik hier in Amsterdam aan het werk en vooral, bovenal onderdanig maar alleen aan hem, en dus veel alleen.

In het licht van de vroege middag, in het appartement waar ik de afgelopen uren heb doorgebracht, weet ik heel zeker dat ik het vele alleenzijn kan hanteren. Ik ben immers gegroeid. Ik ben sterk. De man met de hamer deinst achteruit, hij voelt mijn kracht. Adem in, adem uit. Ik zal hem verslaan. Hij vlucht.

Niets en niemand is belangrijker dan ik, dan mijn schrijven en ik. Mijn thuis heb ik daar gevonden. Ik voel me niet langer wees en weduwe. Ik leef, ik bruis, ik ben vrouw en schrijfster, geliefde en slettenbak, ik ben. Het is juni. Weer breekt de zomer aan alsof er niets gebeurd is of veranderd en dat is er ook niet. Er is geen toekomst. Er is slechts de grootste mindfuck of all time: Mark en ik. But what a mindfuck it is….