zondag 27 juni 2010

Brood en spelen - 5. Water

Water

Geen idee wat hij op reis heeft bedacht of gezien. Misschien was er wel een militaire parade en waande hij zich terug in lang vervlogen tijden. De precieze invulling van zijn taak als krijgsheer is me niet bekend maar ik ken mijn fantasieën. Hij ook. Hij weet hoe ze gaan. Een krijgsgevangene onderworpen aan zijn gezag zou het beter hebben dan ik. Een krijgsgevangene heeft tenminste recht op water, toch?

‘Ik heb dorst’, het is eruit voor ik er erg in heb. Ai! Hij staat op, loopt naar me toe. ‘Hoor ik wat? Zei je iets? Heb ik je soms iets gevraagd of gezegd?’ Voor ik iets kan zeggen of doen heb ik de eerst klap al te pakken. En de tweede. ‘AU!’ ‘Kop dicht!’ Hij gaat verder met waar hij mee bezig was voor de interruptie. Dorst is erger dan honger.

‘Als je het netjes vraagt, geef ik je misschien wat te drinken.' 'Mag ik wat drinken?' 'Ik versta je niet. Kijk me aan als je iets zegt.' Moeizaam hef ik mijn hoofd op, maar hij staat en ik lig op mijn buik en ik kan zijn gezicht niet zien. Dus richt ik me maar tot de erectie in zijn broek. 'Mag ik alsjeblieft iets drinken.' Ik laat mijn hoofd weer zakken. 'Opnieuw.' 'Mag ik alsjeblieft iets drinken.' Dorst maakt koortsig.

Diverse scenario’s ontvouwen zich in my mind: van ranzig tot ranziger. Om over de totale vernedering van de vrouw die gisteren nog zorgeloos lachte dat zij over hem schreef maar te zwijgen. Degradatie, of beter degeneratie van vrouw naar teef en de plek van mijn verblijf op de vloer verandert mee.

Ik lig op mijn buik in een kinderzwembadje, net groot genoeg om in te liggen en met als extra bonus dat het… nou ja, dat valt onder extra ranzig. Ik lig met mijn hoofd over de rand dorstig te zijn en aangezien hij zo direct weer even serieus moet werken, is er niet veel tijd te kliederen met water of andere vloeistoffen. Thank god for that!

‘Oh, dus je wilt iets drinken?’ ‘Ja, meneer.’ ‘Heb je geld dan?’ Ik schud met mijn hoofd. ‘Ik vroeg je wat’, snauwt hij. ‘Geef antwoord, teef als ik je iets vraag!’ ‘Nee, meneer. Ik heb geen geld.’ Een droog lachje is mijn deel. ‘Hoe ga je me dan betalen, teef?’ ‘Het is maar water meneer. Water is gratis’. Zwiep! ‘AU!’

‘Je moet duidelijk nog heel wat leren teef. In grote delen van de wereld is schoon drinkwater een luxe en dus ook voor jou. Daarom ik vraag je opnieuw: hoe ga je voor die luxe betalen?’ Ik moet mijn ogen gesloten hebben, weg van de situatie die ik niet kan veranderen. Ik heb niet eens gehoord dat hij weggelopen is.

Met zijn ene hand in mijn haar trekt hij mijn hoofd omhoog en met de andere duwt hij een bak water in mijn gezicht. ‘Drink teef. Je hebt geluk, ik moet zo meeluisteren met een conference call dus ik heb nu geen tijd me langer met je bezig te houden.’ Het water komt in mijn ogen, mijn neus maar ook op mijn tong en in mijn mond.

Hij laat mijn hoofd los, zet de bak met water voor me zodat ik de rest kan oplikken. Hij gooit het brood in het water. ‘Eet smakelijk.’ Nog voor hij bij de tafel terug is, is hij weer in werkmodus. Dat ik hem niet bedank voor water en brood dringt niet tot hem door. Of wel. Ik zal het hoe dan ook vanzelf merken – later.