vrijdag 25 juni 2010

Brood en spelen - 3. Brood

Brood

Mijn slavernij, ja zo noem ik het, is naast liefde, oneindige liefde, verbonden aan hardheid: fysiek, psychisch, in de lijnen en materialen die ik zie. Er komen ketens aan te pas, tralies, koude vloeren, harde muren. Pijn, tranen, ongemak, gebrek, vernedering. Er is voortdurend een vage vorm van dreiging, angst aanwezig.

Streven naar perfectie en weten dat dat heel moeilijk zo niet onmogelijk is te bereiken. De staf en de beloning. Kwelling en verlossing. Kleine oorzaak, groot gevolg. Het is gestoeld op een diep en innig weten dat de ander te vertrouwen en betrouwbaar is, weet wat hij doet en altijd eerlijk en open zal zijn. Altijd!

Vanuit onvoorwaardelijk vertrouwen droom ik over confinement. Een prachtig Engels woord. Het is te vertalen door insluiting of opsluiting maar beter door beperking. Het gaat over de aanwezige ruimte. Die je niet kunt of zelfs wilt gebruiken om uit te breken. Die je binnen houdt, buiten houdt daar waar je Meester je plaatst, of jijzelf.

Buitenstaander, looking in, looking out, wanting to belong and never quite succeeding. Of wil ik me gewoon niet conformeren aan dat wat men verlangt, verwacht of ‘gewoon’ acht? De gewone dingen boeien me niet. ‘Chitchat’ vind ik boring. Het spel dat bdsm genoemd wordt ook. Mijn spel is anders. Mijn avonturen zijn anders. Mijn brood, mijn zuurverdiende brood - anders.

Honger. Hij gooit een homp brood voor mij op de vloer. Ik hap ernaar. Het ligt net buiten mijn bereik. Ik rek en strek – in een andere context goed voor de spieren – en duw het daardoor nog verder van mij vandaan. Ik verleng mijn lichaam door mijn tong uit te steken, uit te strekken. Had ik maar een tong als Gene Simmons, de zanger van Kiss. Ik faal jammerlijk.

Hij snuift, bespot me. Gaat uitgebreid met een rol koekjes spelen. Deze man is slecht, in en in slecht. ‘Wil je een koekje’? ‘Ik mag geen koekjes aannemen van slechte mannen’, his ik. Hij lacht. ‘Nou, als je dan toch geen trek hebt, haal ik je broodje maar even weg’. Hij pakt het brood en legt het voor zich waar ik het nog wel kan zien als ik mijn hoofd optil en dat doe ik natuurlijk niet.

Ik lig op mijn buik, armen geketend op mijn rug, ketens om mijn enkels vastgezet aan een ring in de muur of aan een tafelpoot – details doen er niet toe. Ik verkeer in een situatie van beperking op ieder gebied – op ieder gebied. Ik til mijn hoofd op en zie het brood. Ik sluit mijn ogen en zie het brood. De tijd verstrijkt. Hij leest een tijdschrift of misschien werkt hij wel gewoon aan het rapport over zijn laatste reis.

Hij moest een aantal fabrieken en ateliers in het binnenland bezoeken. De Middeleeuwen zijn er nog lang niet voorbij. Dat was ook al bekend voor de Olympische Spelen aan China werden toegewezen en het zal niet snel veranderen ook. Ontwikkeling heeft tijd nodig. Mensen, systemen, regimes hebben tijd nodig. De Middeleeuwen gaan niet zonder slag of stoot over in de postmoderne tijd.

Hij was weken achtereen op reis. Er moet tenslotte brood op de plank blijven – de kids en een ex kosten niet niets - en voor genot was geen tijd. Maar ook al sta ik niet vóór hem, ook al zien we elkaar maanden niet, zijn dominantie stopt niet, slaapt hoogstens of sluimert maar gaat niet over. Afwezigheid, abstinentie werkt juist als een incubator voor de meest heftige gedachtes en ideeën. Ik kan het weten.