maandag 8 augustus 2011

236 schakels - 9.

De kerktoren sloeg het halve uur. Kate was klaar wakker. Hoe laat ze thuis was gekomen wist ze niet. Hoe lang ze had geslapen net zo min. Te moe om zich uit te kleden of zelfs haar sandaaltjes los te maken had ze zich op bed gegooid. Het bed kraakte toen ze overeind ging zitten om haar schoentjes uit te doen. Ook het vieze jurkje en de bh gingen uit.

Op weg naar het toilet zag ze licht aan het eind van de gang. Mark? Hij zou de nacht bij Tessa doorbrengen of was Tessa mee naar hier gekomen? De gedachte alleen al maakte haar nerveus maar het was stil in huis. Kate hoorde geen stemmen.

De deur van de kamer stond op een kier. Mark stond op het balkon een sigaret te roken. Dat deed hij zeldzaam en nooit hier. Zelf rookte ze niet. Sigarettenrook sloeg altijd direct op haar luchtwegen en roken stonk, vond ze. Hij respecteerde dat.

Ze duwde de deur iets wijder open. Hij merkte het niet. Ze kuchte, wilde niet dat hij zou schrikken, wist ook niet of ze wel binnen mocht komen. Hij hoorde haar niet.

Minuten lang keek Kate keek naar de rug van de man die ze zo goed kende. Een complex mens, hard voor zijn omgeving, harder voor zichzelf. Goudeerlijk. Zorgzaam. Gedreven. Zo iemand voor wie je een moord zou plegen. Maar, het meisje leefde nog en zij was haar keten verloren.

‘Je bent mooi in ketens’, had hij jaren geleden tegen haar gezegd. ‘Jij hoort in ketens. Ik zal je slaan. Iedere nacht dat je bij me bent, zul je van mij zijn.’ Zo was het geweest tussen hen iedere nacht dat ze samen waren. ‘Denk goed na want wat je me nu geeft, is onomkeerbaar.’

Niet zo onomkeerbaar. Niets is onomkeerbaar. Niemand onmisbaar. Dat had ze vroeg in het leven geleerd. Ze draaide zich om terug te gaan naar het slaapkamertje. Behalve zijn keten waren haar ook haar slaapkamer met haar heerlijke bed afgenomen, en Mark.

‘Kate.’ Ze hoorde hoe hij naar haar toeliep. ‘Kate, draai je om alsjeblieft.’ Ze deed wat hij vroeg. Hij stond in de kamer, zij in de gang en zij keken elkaar aan. Zij onzeker zich een houding te geven. Hij onderzoekend, liefdevol, moe.

Ze wou dat hij niet zo moe was. Dat hij naar bed zou gaan met haar, de keten zou pakken, haar vastmaken en slapen, lepeltje lepeltje, zijn lul tegen haar bilnaad. Zijn adem in haar nek. Armen om haar heen. Geborgen.

Nooit zou ze moorden als hij bij haar zou blijven, haar beschermen, haar tuchtigen, haar laten lijden zodat ze zelf geen pijn hoefde te veroorzaken of op te zoeken, zodat ze het verleden kon vergeten. Hoe kon ze dat vergeten nu het op de stoep had gestaan? Onwillekeurig rilde ze.




Kate