donderdag 30 december 2010

Een simpele vraag - 12.

Oh, dus dat had hij al verwacht? Dat het naar voren schuiven van een vrouw angst teweeg zou brengen? Nachtmerries? Terugstapjes naar een donker verleden dat me gevormd heeft tot wie ik ben: een slavin die niet zonder ketens kan leven, die slaag nodig heeft en ontberingen moet lijden die niet zouden misstaan in een strafkamp?

‘Ja.’
‘En wat doet dat met jou? Te weten hoe bang ik ben?’
‘Kate, hoe lang heb je me eigenlijk al niet gezien?’

Te lang. Veels te lang. Ik wil niet eens weten hoelang het al is.

‘Ik wil dat je mij nu, direct nadat je deze mail gelezen hebt, belt om mij eraan te herinneren hoelang het is.’

Bellen? Nu? Midden in de nacht? Hem spreken? Mijn hart bonst, mijn maag trekt samen. Ik slik. Hem spreken. Zijn stem in mijn oor. Ik ga naar de kraan en pak een glas water. Ik drink. Ik kuch. Hoelang? Ik weet het niet. Lang. Denk na…

Sinds die ene keer, toen… Wie maak ik nu wat wijs? Natuurlijk weet ik het. Hij weet dat ik ze tel, mijn dagen in duisternis zoals ik ze noem. Honderdtwaalf dagen. Honderdtwaalf dagen heb ik hem niet gezien.

Ik toets zijn nummer in. De telefoon gaat over. Voicemail. Ik hoor zijn stem – dat wel. Voor het eerst in weken hoor ik zijn stem die me aanspoort een boodschap in te spreken zodat hij mij terug kan bellen. Mij terugbellen? Antwoorden op mijn vraag? Hij? Inspreken. Je moet inspreken. Het bandje loopt. Schiet op.

‘Met Kate. Ik moest je bellen.’ Ik schraap mijn keel. ‘Honderdtwaalf.’ Dat was te onduidelijk. Dat heeft hij niet verstaan. Ik schraap nog een keer mijn keel. ‘Honderdtwaalf dagen.’ Een hele zin. Ik moet in hele zinnen spreken. ‘Ik heb je al honderdtwaalf dagen niet gezien.’ En nu? Moet ik nu zeggen hoe graag ik hem zou willen zien? Zal ik vragen of ik hem mag zien? Beter van niet. ‘Dag.’ Ik druk op de verbreektoets.

Zijn antwoord komt in mail. ‘Ik kon aan je stem horen dat je dat lang vindt, honderdtwaalf dagen. Zou je me graag snel weer willen zien?’