Mail beantwoord ik altijd en haar bericht was vol lof. Zij had al mijn verhalen gelezen, ook de schrijfsels die niet meer op de site staan. Zij, gefascineerd door mijn schrijven, vraagt of de man waar ik over schrijf, mijn man, echt bestaat.
Ja, hij bestaat maar ik zou niet durven zeggen dat ik een man heb. Hij is niet mijn man. Daarvoor staan we te ver van elkaar. Te ver en te dichtbij. Zijn vrouw zal ik nooit zijn. Als ik de laatste vrouw op aarde was, dan nog zou hij mij het recht om mij zijn vrouw te noemen onthouden.
Zij is een vrouw die wel een man heeft, maar één is haar niet genoeg. Hoe oneerlijk is dat? Of hoe zielig, of hoe mooi? Zij is op zoek naar die ene, schrijft zij, de man die haar zal laten ervaren wat ervaren wil worden, die haar zal meevoeren over onbegaanbare paden naar de bron van haar zijn.
Wat moet ik haar zeggen, de vrouw die mailt en wil weten of ik haar in contact kan brengen met hem? Heb ik een keuze? Hij is de weg naar pijn en verdriet maar wie ben ik om haar daarvoor te willen behoeden of mezelf?
De eerste keer dat ik haar zie: halflang donker haar, een zwart t-shirt slechts opgesierd door de ronding van haar borsten, een eveneens zwarte kokerrok en grasgroene stiletto’s. De dame wil duidelijk een statement maken. Ik lees en begrijp de onuitgesproken boodschap. Zij heeft een missie te volbrengen en ik ben er om haar daarbij te assisteren.
Ik ken mijn plaats. Ik beantwoord haar vragen. Ik vertel wat ze kan verwachten. Ik zie kwaliteiten in haar die hij zal waarderen en benutten. Zij laat haar afstandelijke vriendelijkheid geen moment varen. Ook niet als ik haar zijn e-mailadres geef.
Nadat ze de rekening heeft voldaan, vraagt ze: ‘hoe zou je het vinden als hij mij boven jou zou verkiezen?’
Ik slik. Ik buig mijn hoofd. ‘Is dat wat je wilt?’
‘Het gaat er niet om wat ik wil of wat jij wilt. Het gaat erom wat hij wil.’ Zij is een vlugge leerling.
Ik knik. ‘Het spijt me.’ Ook ik leer snel.
Ze staat op.‘Tot ziens, Kate.’
‘Tot ziens, mevrouw.’