woensdag 29 december 2010

Een simpele vraag - 11.

Mijn geschreeuw wordt overstemd door een nieuwe serie donderslagen. In de seconden na de donder hoor ik de hyperventilatie van de vrouw die ik dacht allang niet meer te zijn. Bezit van een vrouw. Tot ze genoeg van me had en me van de ene minuut op de andere op straat zette in de kleren die ik aanhad en met honderd gulden oprotpremie in mijn hand.

Ik lig in mijn eigen bed en ben klaarwakker. Als toen voel ik mij verweesd zonder de banden die nooit mijn lichaamstemperatuur aannemen. De stilte niet onderbroken door het geluid van schakels. Mijn bewegingsvrijheid niet belemmerd maar ik lig doodstil.

Ik kijk op de wekker, zie een getal maar het zegt me niets. Ik kom overeind, trek mijn benen op, sla mijn armen om mijn knieƫn. Ik sus mezelf: je hoeft niet bang te zijn. Zij is er niet; zij zal er nooit meer zijn. De klok luidt: een, twee, drie, vier. Ik check mijn telefoon: geen berichten. In bed blijven heeft geen zin.

Ik ben me er terdege van bewust dat ik hem van wapens ga voorzien door op te biechten hoe groot de impact is van mijn ontmoeting met haar. Kennis is macht. Hij moet alles weten opdat hij kan inschatten hoe hij mij het effectiefste kan pijnigen. Als dat is door deze vrouw in te zetten, zal hij het niet nalaten. Ik ril ondanks de hitte van de nacht. Dan glijden mijn vingers over het toetsenbord en geef ik hem de stok waarmee hij mij zal slaan.

‘Hoe voel je je nu, nu je me dit verteld hebt?’
‘Bang.’
‘Ja.’