donderdag 29 december 2011

Kersttijd - 3. Op de drempel

Mark leidde mij naar de eetkamer. De deur stond op een kier en ik hoorde stemmen. Er waren mensen in de kamer en ik was niet gekleed. Ik hield mijn pas in. Zo vaak gebeurde het niet dat ik naakt moest zijn in het gezelschap van vreemden. Wie waren daar binnen? Wat werd er van mij verwacht? Een verrassing had Mark beloofd maar hij en ik waren niet alleen en ik had geen takken om mij te bedekken.

Ik wilde Mark vragen wie dat waren, wat we gingen doen, wat ik moest doen, hoe ik moest zijn maar voor ik de woorden had gevonden was hij al bij de deur en duwde die zonder pardon open. Ik wist niet waar ik moest kijken misschien vooral ook: ik wist niet waar ik mocht kijken. Mocht ik wel kijken? Wat waren de regels? Waren er regels?

Soms zou ik willen dat er regels zijn, vaste regels om me aan te houden, een strafboekje, vaste straffen of boetes, houvast als al het andere faalt, als ik faal. Maar dat is te gemakkelijk en ik ben een intelligente vrouw – dat is de redenatie van Mark.

Het heeft iets te maken met voelen, met gevoel, met dicht bij jezelf blijven en authenticiteit. Het zorgt voor, nee. Het vergt vergaande, diepgevoelde wederzijdse chemie want hoe kan ik volgen op eigen kompas, hoe hij mij leiden zonder spoorboekje wanneer wij mentaal uit de pas zouden lopen?

Wij lopen in hetzelfde spoor los van elkaar, naast elkaar waar het kan tot hij mij vraagt: ‘vertrouw je mij’. Zodra ik bevestig dat dat zo is, zelfs nu na al die jaren slaat hij die vraag nooit over, geef ik hem toestemming mij voor te gaan zoals zojuist door de gang van de ruimte die hij spottend zijn balzaal noemt naar de formele eetkamer.

Zijn rechterhand om mijn linkerpols – hand in hand lopen wij nooit, ik zou niet meer anders willen ook. Zijn hand om mijn pols, om mijn hals, teken van eigendom al zal hij het nooit zo noemen. Fout! Sinds ik mijn keten verloren heb, noemt hij mij steeds vaker zijn bezit. Gek genoeg doet dat pijn.

Ik weet dat ik van hem ben. Ik weet dat hij mij zou kunnen achterlaten als hij dat zou willen. Hij zou er het volste recht toe hebben. Ik ben het met zijn zienswijze eens en desondanks doet het zeer. Zoveel liever, maar nee… ‘Vecht niet’, sist hij me toe. Hij moet mijn emotie hebben gevoeld en ach, ook zonder dat, hij kent me goed genoeg.

Hij kent mijn pijnpunten, mijn weerstand, mijn angst. Hij weet dat het niet gemakkelijk voor me is mijn pad, dat zijn pad is, te volgen. Gelukkig is hij bij mij, nu. Hij zal me steunen waar hij kan. Ironisch als het klinkt, hij die mij voor de wolven gooit, zal mij bijstaan in het uur van mijn nood.





Kate