Ze knikte.
‘Mijn naam is Erik en je zult mij mijnheer noemen. Als je mee naar binnen gaat, zal ik je te eten geven zoals die vent met wie je een afspraak had zou hebben gedaan. We praten wat, ik laat je mijn huis zien en om tien uur zet ik je in een taxi.’
‘Nee.’ Ze zei het zachtjes maar ze zei het wel.
‘Wat zeg je?’
‘Nee.’
‘Dat is niet hoe je mij aanspreekt. Opnieuw.’
‘Nee, mijnheer.’
‘Dat is beter. Maar hoezo nee?’
‘Ik ken u niet, mijnheer.’
‘Dat klopt. Net zo min als je die vent kent die nu ergens tevergeefs op je staat te wachten. Van mij weet je tenminste mijn naam.’ Dat was waar. ‘Heb je iemand verteld over je afspraak?’
‘Ja mijnheer, een vriendin.’
‘Heel goed. Je mag haar nu even bellen om te zeggen dat je plannen gewijzigd zijn. Aan de waterkant, achter die blauwe auto staat een bankje. Hier heb je mijn telefoon en dit is mijn visitekaartje. Bel je vriendin en overleg met haar wat je zult doen. Als je bij mij wilt eten, dan druk je precies om half acht op de bel bij de deur onderaan de trap. Je knielt en wacht tot je wordt binnengelaten. Als je niet hier wilt dineren dan bel je aan, legt de telefoon voor de deur en vertrekt.’
Hij draaide zich om en beklom de trap die naar de voordeur leidde.
Merel ging naar het bankje dat haar was aangewezen. Ze bestudeerde het visitekaartje dat Erik haar had gegeven. Ze bekeek de telefoonlijst in zijn telefoon, zag wie hem het laatst gebeld hadden en met wie hij zojuist en eerder had getelefoneerd. Ze las zelfs een paar van de vele sms’jes die hij ontvangen had. Erik was duidelijk een geliefd maar drukbezet man.
Ze opende haar handtas, pakte haar eigen telefoon en belde haar vriendin. Het telefoontje duurde niet lang. Ze bleef zitten. De Westerkerktoren galmde dat het half acht was en zij stond op, stak over, belde aan, deed een stap terug en keek om zich heen. De gracht was leeg. Snel zonk ze op haar knieën en met gebogen hoofd wachtte ze af.
Hij liet haar wachten. In de verte hoorde ze een auto aankomen. Haar hart bonsde. Nog liet hij haar wachten. De auto passeerde. De deur ging open.
‘Ja.’ Een vreemde stem.
‘Ik ben Merel en ik kom voor Erik,’ als een klein meisje dat bij haar vriendje komt spelen.
‘Mijnheer verwacht geen Merel.’ De deur ging dicht.
‘Wacht.’
Te laat, de deur zat in het slot. Zonder op te staan kon ze niet bij de deurbel. Ze bleef zitten op haar knieën. Nu was ze te laat. De voordeur bovenaan de trap ging open en zonder na te denken sprong ze overeind en rende omhoog. In haar haast botste ze bijna tegen Erik op. Hij keek haar aan met kille ogen. Ze schrok ervan.
‘Wat doe je hier?’
‘We zouden gaan eten.’
‘Je bent te laat. Ga. Doe wat je is opgedragen.’
‘En u dan?’
‘Ik moet weg. Doe wat je is opgedragen. Johan zal je te eten geven zoals ik je beloofd heb. Misschien ben ik op tijd terug om je te straffen voor je wangedrag. Misschien niet.’
[.../deel 3]
Kate