Hier ben ik dan. Ik kan niet anders zijn dan ik ben. Een vrouw met zekerheden, twijfels en een handvol wensen. Ik zou hem in de ogen willen kijken en de vraag die hij honderd jaar geleden aan mij stelde willen beantwoorden. Maar hoe krijg ik dat voor elkaar hier, nu, op dit witte grind in een pose die te melodramatisch is voor hem, voor mij?
Hoe kom ik van dat verdomde grind onder mijn knieƫn af? Misschien moet ik gewoon opstaan en weglopen dan moet hij mij wel achterna komen. Dan moet hij wel ingrijpen. Er is geen bushalte aan het einde van de oprijlaan en het dichtbijzijndste dorp is een uur lopen hiervandaan. Geen optie. Hij zal mij niet nalopen en ik ben geen deserteur. Ik vlucht niet. Ik blijf.
Ik ben hier gekomen en zal de consequenties dragen van mijn gedrag. Hij zal zijn belofte gestand doen en het mij niet gemakkelijk maken daarvan ben ik overtuigd. Het zal verschrikkelijk moeilijk worden maar ik blijf. Ik zal de beker tot de laatste druppel leegdrinken. Ik zal alles ondergaan in de oncomfortabele wetenschap dat hij mij ieder moment alsnog weg kan sturen.
Als blijkt dat ik te voet die lange stoffige weg af moet naar dat dorp waar ik een taxi kan bestellen naar het station, dan zal ik dat doen. De terugreis zal langer duren nu ik een deel ervan moet lopen en misschien zal ik uren moeten wachten op de verbinding met Milaan. Maar ik zal gaan, zonder wrok, vol verdriet, accepterend dat dit is hoe het is. Dit is wat er is tussen hem en mij.