Als het zicht je ontnomen is, worden de andere zintuigen scherper. De voetstappen die ik hoor, zijn niet van hem. De geur die mijn kant opkomt, is identiek aan het parfum van de vrouw. Dit zou het moment moeten zijn om te beseffen dat mijn dagen in duisternis nog zullen voortduren maar het dringt niet tot me door.
Ik ben te druk bezig mijn houding te perfectioneren. Ik zit rechtop op mijn knieƫn, de schouders naar beneden, het hoofd omlaag gericht, mijn ogen dicht. Trek je rug iets hol, zorg voor een mooie platte buik en richt je borsten naar voren. Adem in en uit. Wees natuurlijk. Zorg ervoor dat hij je nooit mooier heeft gezien dan vandaag.
De tik tussen mijn benen komt volslagen onverwacht. Ze staat voor me, blokkeert gelukkig het zicht op de man aan de andere zijde van de kamer en suite. Vlug sluit ik mijn ogen weer. Ze moet het gezien hebben maar ze zwijgt net als ik. Het afhandelen van mijn faux pas kan wachten. Hij niet.
Ik zet mijn benen uiteen. Ik hoor staal. Ik voel dat zij de keten aanbrengt. Zij… Waarom zij? Ze trekt de keten te strak. Of ben ik het ontwend? Ik kreun. Ze snauwt. Au! Tepelklemmen. Ik hoor hoe de schuifdeuren dichtgaan. Ik open mijn ogen, hef mijn hoofd op en kijk.
Door een kier van drie centimeter zie ik hun lichamen op elkaar, in elkaar, uit elkaar. Gegrom. Gekreun. Klodders op haar lijf. Ik heb hem niet gezien. De kier tussen de deuren was te smal. Ik heb hem niet gevoeld, wel geproefd voor ik heengezonden werd.
‘Hij wil dat je gaat.’