dinsdag 1 februari 2011

Een simpele vraag - 28.

Voorzichtig zet ik een knie vooruit. Au! De kiezels snijden in het beurse blauwe vlees van mijn knie. Ik zet de andere knie bij. Opnieuw een pijnscheut. Vergeet snelheid. Zo stel ik mijn normen bij, welwetend dat ik zal worden afgerekend op meer dan gehoorzaamheid alleen. Als een oude vrouw beweeg ik mij over het grind in de hoop dat ik de goede kant opga.

Adem in, adem uit. De ene knie voor de andere. Ik verlies een pump. Verlies aan decorum. Van de andere schoen schuurt de neus over de steentjes. Dat ziet er niet gunstig uit. Strafpunten voor mij omdat mijn verschijning ondermaats zal zijn straks als hij mij inspecteert. Als hij dat tenminste van plan is. Wat een puinhoop.

‘Sla je rok omhoog, ik wil je billen zien.’ Ik doe wat mij gezegd wordt. ‘Zei ik iets over stoppen?’

Ik kruip verder. Ik kreun. Ik stop. Volgens mij stond hij achter mij. Ik draai mijn hoofd. Het helpt mij niet. Alles is stil. Dan hoor ik grind naast mij knerpen. Ik zet mijn handen in de richting van het geluid. Hij loopt om mij heen en ik probeer tevergeefs hem te volgen. Ik geef op. Rustig blijven. Adem in, adem uit. Ik trek mijn rok beter omhoog.

De klap van zijn riem op mijn billen komt niet eens onverwacht en toch schrik ik ervan. Nog een keer raakt het leer mijn zitvlees. Nog eens en een vierde maal. Wonderbaarlijk genoeg lukt het mij om mijn ogen gesloten te houden en mijn kreten binnensmonds. Het rare is, het voelt als een opluchting om geslagen te worden. Eindelijk lijfelijk contact tussen hem en mij. Zo gewenst…

‘Mond open.’ Hij schuift het uiteinde van de riem in mijn mond. ‘Bijten en mond dicht.’

Ik voel hoe hij de gesp van de riem vasthoudt. Hij trekt eraan. Hij begint te lopen en als een hondje kruip ik achter hem aan. Zo goed mogelijk. Zo snel en zo mooi als ik kan. De riem staat strak. Ik heb geen tijd meer om aan de pijn te denken, om de meest puntige steentjes te vermijden. Ik volg de baas en de baas beent met grote stappen in een wijde cirkel over het grind.

Duizelig word ik ervan. Duizelig, moe en dorstig. Sinds ik in de taxi gestapt ben voor het laatste deel van mijn reis, hoeveel uur geleden nu, heb ik niets meer gedronken en de zon neemt met de minuut in sterkte toe. Ik slik. Rusten. Even rusten. De riem staat strak maar ik merk het niet. De baas loopt verder en opeens ben ik los. Ik zak door mijn voorpoten. Kapot. Stuk.