donderdag 3 februari 2011

Een simpele vraag - 29.

‘Op!’ Hij slaat met de riem op mijn kont. ‘Op!’

De klappen zijn als strelingen. Ik ontvang ze in tranen maar dankbaar voor het contact, de liefde die ze representeren. Ik hef mijn billen op naar de riem. De riem valt naast mij op de grond. Zijn dij raakt mijn dij. Hij is naast mij neergeknield. Zijn knieën op het grind.

Ik voel zijn hand op mijn rug, onder mijn schouderbladen. Het stelt me gerust, hij is bij mij. Heel dicht bij mij. Hij zegt niets. Even wrijft zijn andere hand over mijn kont. Ik weet wat er gaat komen. Ik knijp mijn ogen nog wat stijver dicht. Ik haal diep adem. Ik adem uit.

In volle vaart belandt zijn rechterhand op mijn zitvlees. Opnieuw. En weer. Zijn linkerhand houdt mij stevig op mijn plaats. Zes keer, twaalf keer, ik weet niet hoe vaak zijn hand op mijn billen kletst. Ik snik het uit. Dan houdt het op.

Hij neemt mij in zijn armen. Kust mijn betraand gelaat, mijn gesloten ogen. Strijkt zijn hand door mijn haren. Geborgen. Veilig. Thuis. Ik ruik hem. Ik voel hoe de emoties door zijn lijf gieren. En ik weet: hij heeft mij net zo gemist als ik hem.

Hij wil mij slaan en in ketens zien. Hij wil mijn pijn en mijn tranen. Hij wil de ontlading van het moment. Dit is wat er is tussen hem en mij. En ja, ik vertrouw hem.

‘Kijk me aan’, zegt hij.

Mijn dagen in duisternis zijn ten einde.

Ik open mijn ogen, knipper en kijk hem in zijn gezicht. Hij duwt zijn zonnebril omhoog en dan is er oogcontact. Oog in oog voeren wij een woordloos gesprek. Er bestaan geen vragen of twijfels meer nu we elkaar kunnen zien en lezen en voelen. Het is goed. Alles is goed.

‘Kate lief, vertrouw je me?’
‘Ja, ik vertrouw je.’
‘Wat wil je, Kate?’
‘Een groot glas water.’
Hij lacht. ‘Dat is te regelen. Kun je opstaan?’
‘Ja.’
Hij reikt mijn schoen aan en helpt mij overeind. Hij geeft mij de twee rode tassen. ‘Gaat het?’
‘Ja.’

Stijf, met pijnlijke knieën, gloeiende billen, natte wangen maar op eigen kracht volg ik hem het huis in.