Als een moederkloek dartelt zij om mij heen. Zij drapeert een plaid over mijn knieën, redt het boek net voor het uit mijn handen slipt, drukt een kus op mijn hoofd wanneer zij denkt dat ik te ver weg ben om het op te merken. Zij is zo bezorgd geweest al die tijd.
Niet alleen was er de zorg om mij, om wat mijn ziekte en de nogal pittige behandelingen met mij deden, zij was ook bang om Mark. Wij kennen hem als iemand die zijn emoties bij zich houdt, zeker in hachelijke situaties.
‘Als jij het niet had overleefd’, nam Jane mij in vertrouwen, ‘dan had ik niet geweten wat Mark had gedaan. Weet je nog, de keer dat jij hem afwees, de keren dat je jouw slavernij te heftig vond en niet meeging in zijn spoor?’
Ja, dat herinner ik mij scherp. Mark vertrok naar het buitenland en was weken onbereikbaar. Goed voor zijn bedrijf, dat wel maar minder voor ons als achterblijvers met gevoelens en gedachtes die wij niet kwijt konden omdat hij er simpelweg niet was.
Zoals hij voorafgaand aan grote beslissingen vaak vertrekt om na te denken in een verse, andere, onbezoedelde omgeving, zo laat hij ook alles achter zich wanneer hij niet langer, denkt niet langer deel uit te maken van ons verbond.
‘Ik ben wel eens bang geweest’, maar Jane maakt haar zin niet af. Gelukkig is het niet zover gekomen. Ik ben beter en Mark is al die tijd dat ik ziek was niet van mijn zijde geweken. Het lijkt een eeuwigheid geleden.
De behandelingen zijn voorbij. De vermoeidheid niet. Of is het omdat er veel gebeurd is de afgelopen tijd dat ik zo moe ben? Hakken fysieke en mentale klappen er nu pas in? Feit is dat ik ’s middags in mijn heerlijke stoel met een boek in mijn handen in slaap doezel. En dat, middag na middag.
Kleine, haast onschuldige experimenten en proefjes waar Mark mij aan onderwerpt, maken duidelijk dat mijn lichaam moeite heeft gehoor te geven aan zijn eisen. Fitness en fysiotherapie lijken daar niet veel aan te veranderen.
Soms, stiekem, oefen ik mij in het knielen of in de andere poses waar Mark zo van houdt. Ik strijk staande op mijn tenen - een paar minuten. Langer lukt me niet. Eerlijk gezegd doe ik ook niet mijn best het vol te houden. Lapzwans.
Vroeger was ik ijveriger, meer gedreven. Uren stond ik op mijn tenen, bekken gekanteld, buik ingetrokken, schouders naar achteren, borsten naar voren als een standbeeld zo stil. Het kon altijd beter, mooier maar Mark leek over het algemeen tevreden met wat hij zag wanneer hij mij opdroeg mijzelf te presenteren.
Dat was wat telde. Dat was waarvoor ik leefde. Die blik van trots vol lust en dominantie. Mijn en zijn wens voor hem te lijden. 'Ik ga je pijn doen, zoveel pijn.' Hij stelde niet teleur. Mijn God, hij heeft echt alles uit mij geknepen wat er inzat en hij claimt dat hij dat kon door wat ik in hem losmaakte. Yin en yang. Hij en ik.
Ik wou dat hij hier was bij mij. Ik zou willen dat ik hem op mij voelde, in mij, van mij en ik van hem. En dan andersom. Elkaar aankijken en alles zien, alles tonen. Naakt. Nat. Hijgen. Grommen. Schreeuwen.
'Nu. Ja, nu.' Zuchten. Op elkaar blijven liggen. Gekust worden. Wow. Nooit eerder werd ik zo gekust. Nooit eerder bestond er een dergelijke gelijkwaardigheid tussen ons. Neemt gij deze vrouw? En u, neemt u deze man? Echtelieden. Geen keten. Geen slaag.
Het is onzinnig te wensen dat hij hier is. De volgende keer dat wij elkaar aanschouwen zal ik onder zijn gezag worden gesteld. Bezit zal ik zijn, als hij het zo wil en ik weet wat het betekent. Hij zal mij niet meer kussen. Een ding kus je niet. Een object heb je niet lief.
Ook mijn relatie met mijn vrienden zal veranderen daar kan geen ene luchtige ontkenning van Jane iets aan veranderen. Zij heeft immers wel het vetorecht waar het de richting en inrichting van mijn nieuwe leven betreft.
'Dat klopt, lieverd en daar ben ik alleen maar dankbaar om. Slavernij is niet zomaar iets, weet je.' Ik weet het. Ja, ik weet hoe het was om in ongelijkheid en beperking te moeten, mogen leven. Ik heb zowel in gewilde als ongewilde horigheid geleefd. Een hard leven. Het heeft mij sterk gemaakt.
Mark zegt dat ik daarom zo mooi ben. ‘Je bent mooi in ketens. Jij hoort in ketens.’ Hard. Koud. Onvermijdelijk. Ik hou van het staal op mijn huid. De klik als het slot wordt dichtgedraaid en ik nergens meer heen kan. Rust. Een zeldzame ervaring voor een onrustig mens als ik. Vrede.
De afgelopen maanden heb ik die innerlijke stilte gevonden in het samenzijn met Mark. Toch kriebelt er iets. Ik wil – nee. Ik verlang – nee. Ik heb heimwee naar een mate van beperking, naar hardheid en pijn. Ik droom erover Mark als mijn meerdere te erkennen.
Ik kan niet wachten zijn keten te mogen dragen, geslagen te worden en zijn bed te delen in de nacht. Ik verlang ernaar voor hem te lijden en ik ben er bang voor. ‘Proef het.’ Ik zie de glinstering in zijn ogen, mag zijn erectie voelen.
Het evenwicht tussen ons kantelt. Als was in zijn handen. Dat is wat ik wil. En hij? Als het aan hem ligt, zal hij mij pijn doen zoals hij gewoon was te doen. Hij is er al mee begonnen door weg te gaan zonder bericht.
Pats, boem, weg. Alsof wij niet getrouwd zijn. Alsof ik niet zijn echtgenote ben maar slechts een ketenloos slavin. Waarom heb ik daar zo’n moeite mee? Ik ben zo moe. Zo vreselijk moe. Ik bel Jane. ‘Nee, ik heb geen idee waar hij naartoe is.’
Zo vaak ben ik bang geweest hem kwijt te raken. Zo vaak was ik onzeker over zijn gevoelens jegens mij. Mijn ziekbed heeft daar verandering in gebracht en nu, maar nu, nu Mark niet bij mij is - God weet waar of met wie - plotsklaps is de onzekerheid terug.
Hij is meer dan duidelijk geweest. Zijn heerschappij zal zich voltrekken onder dezelfde condities als indertijd. Ik kan me voorstellen dat hij in dit limbo tussen nu en dan gedachtes vormt, gevoel omzet in een plan van stappen en intenties op weg naar het bijna onuitspreekbare.
Waarom heb ik zo'n moeite uit te spreken waar ik naar verlang? Ooit had ik pijn nodig om te voelen dat ik bestond in de wetenschap dat ik er vrijwillig om had gesmeekt. Liefde is waarin de pijn onder Mark verschilde van die tijdens mijn gevangenschap.
Liefde en vrijwilligheid. Hij verzaakte nooit mijn toestemming te vragen bij elke volgende fase. 'Ik wil je niet kwijt en dat zal gebeuren als ik op de ingeslagen weg verder ga.' Het gesprek dat had moeten volgen, is nooit gevoerd. Ik werd ziek. Ik ben beter.
Mijn status veranderde van ketenloos slavin in dat van echtgenote. Jane en Clive lieten zich gelden als mijn voogden. ‘Terug naar hoe het was, ga je niet’, zei Mark toen mijn visie op de toekomst hem niet beviel. Dat moet wel betekenen dat het anders zal worden.
Hij weigert echter te praten over de invulling van mijn nieuwe leven maar twijfelt hardop of ik er wel klaar voor ben om hem te dienen op de wijze die hij van mij verlangt. Jane komt op bezoek en vertrekt weer. Ik ontdek kort erna dat Mark niet thuis is maar op reis.
Niets nieuws onder de zon maar het doet nog steeds vreselijk pijn zo buitengesloten te worden, zo alleen gelaten, achtergelaten. Waar ik, waar wij met zijn vieren mee bezig zijn, is niet om mij een nieuw leven te bezorgen maar om mijn oude leven overeind te trekken.
Dat betekent onuitgesproken, maar voor mij in deze slapeloze nacht ineens klip en klaar, de zekerheid hem op enig moment te verliezen. Damn! Verzin maar wat anders, hoor ik mezelf mompelen. Kutzooi. Had ik dat niet eerder kunnen bedenken?
Hoelang nog voor mijn telefoon zal rinkelen en ik opgeroepen word om mij te tonen aan mijn man en zijn vrienden, voorafgaand aan de overdracht aan mijn heerser? Dat zal het begin zijn van het einde. Mark, Mark en ik, wij zullen elkaar, ik zal hem verliezen.
‘...Kate.’
‘Wat zeg je? Ik versta je niet.’
‘Is het zo beter?’
‘Ja, wat zei je?’
‘Ze zijn niet akkoord.’
‘Wie zijn niet akkoord? Waar heb je het over?’
‘Ik heb Clive gesproken, Jane en hij...’
‘Ik versta je nauwelijks. Waar ben je?’
‘Ik sta op het vliegveld van Hong Kong. Ik vlieg nu naar Edinburgh.’
‘Maar...’
‘Mijn vlucht wordt opgeroepen, ik moet gaan.’
‘Mark...’
‘Ik bel je.’
[.../8]
Kate
13 augustus 2015