maandag 6 oktober 2014

Leven - 2.

Ik draag geen make-up. Mark doet mijn gezicht en als hij er niet is dan ga ik zonder zoals ik zonder keten leefde wanneer hij er niet was of mij het recht op het dragen ervan had ontnomen.

Het is geen vergelijking, begrijp mij goed. Zonder make-up kan ik leven – de hedendaagse maatschappij lijkt een probleem te hebben met naturel, ik niet.

Echter, zonder keten was mijn leven een hel. Ik miste vastigheid, letterlijk. Het besef beperkt te zijn en tegelijkertijd bevrijd. Nimmer voelde ik mij zo vrij, zo mooi, zo geliefd dan aan de keten.

Nu mijn geheugen zich langzaam herstelt, kan ik me dit alles vaag herinneren. Een mooie glimp van het verleden waarvan ik zoveel kwijt ben. Te veel. Er zijn dingen gebeurd die ik niet meer weet.

Mijn ziekte is mogelijkerwijze niet de enige reden dat ik al heel lang geen staal meer heb mogen voelen op mijn lijf - mijn inmiddels verminkte lijf hoewel Mark het niet zo ziet.

Hij blijft maar herhalen dat ik van mezelf moet houden, juist nu. Nog steeds weigert hij te vertellen wat er gebeurd is voor ik ziek werd. Het was heel erg en het had iets met mijn keten te maken.

Misschien denkt hij dat dat, dat hij mijn kanker heeft gezaaid en wat je zaait zul je oogsten. Zijn credo. Toch lijkt hij niet bang voor de wraak van de Goden en daarmee ondermijnt hij mijn stelling.

Gelukkig maar. Ik zou niet willen dat hem iets zou overkomen. Hebben wij wel wat te willen in dit leven of het volgende? Zijn wij niet In the lap of the Gods – zoals mijn favoriete band ooit zong?

Ondertussen als microscopisch kleine deeltjes, glanzende kristalletjes, energie allen met elkaar verbonden in liefde. Zeg maar waarom of hoe het zit. Ik weet het niet.

Ik weet slechts dat ik al een groot aantal jaren spiritueel, emotioneel en lijfelijk met Mark verbonden ben en dat naast liefde een van de instrumenten die ons bindt, die 200 schakels zijn.

Mijn, zijn, onze keten. Onbesproken onderwerp. Zijn het wel 200 schakels? Verdomme, ik mis ze maar ik besef dat Mark en ik door mijn ziekzijn een pad hebben bewandeld weg van slavernij.

Ik vraag me af of ik ooit nog dat leven van beperking en gebrek moet ambiëren nu ik beter ben. Beter. Interessant begrip want wanneer ben je genezen?

Ik vroeg het mijn chirurg en zij glimlachte bij wat in essentie een filosofische vraag is waar ze helaas niet veel tijd voor had en ook geen antwoord behalve dat het per patiënt verschilt.

Dat hoor je op al je vragen. Ik vroeg het aan de oncologe: zelfde reactie. Het zijn allemaal vrouwen die mij behandelen en de ervaring met deze vrouwen is zuiver, kundig en zelfs liefdevol.

Ik heb het ooit anders meegemaakt maar de omgang met vrouwelijke medici was en is helend en op een dieper vlak dan dat van het ongemak waarmee ik ruim een jaar ben geconfronteerd.

Het zou kunnen dat deze artsen en verpleegkundigen mij, na Jane met wie ik al jaren een heel speciale band heb, mijn vertrouwen in mijn seksegenoten hebben teruggegeven. Dat stemt dankbaar.

Zelf denk ik dat beterzijn te maken heeft met het vertrouwen dat je de ziekte overwonnen hebt. Inderdaad voor iedereen, hoor mij, komt dat op een ander moment. Lastig als de omgeving nog niet zover is.

Ik was getuige van de boosheid van Jane nadat Mark haar verteld had over ons gesprek waarin hij zei te weten hoe hij mij aan het schrijven, aan het stromen kon krijgen.

Een stille hint. Een opening uit de lieve lafheid waar ik zo zat van ben. Ik ging er maar wat graag in mee op dat moment maar het kwam te vroeg. Niet alleen voor mij.

‘Wat heb je gezegd?’ Aan de andere kant van het huis hoorde ik Jane uithalen naar Mark. ‘Jij gek. Hoe kon je dat doen? Ze is ziek!’ Iemand sloeg de kamerdeur dicht. Vast Mark.

‘Ze is ziek!’ Nee. Ik ben beter en ik mis een stuk spanning tussen Mark en mij maar ik twijfel in welke mate ik nog ondergeschikt wil of kan leven nu ik nieuwe, schone, extra jaren erbij heb gekregen.

Mag ik het geschenk van de medische wetenschap en de Goden te grabbel gooien? Moet ik nu niet serieus alles uit mijzelf halen dat er inzit? Moet ik niet nu, nu het nog kan, kiezen voor mijzelf?

Hoe kan ik dat doen zonder mijn vroegere zelf te verloochenen? Ik heb ook toen nadrukkelijk voor mijzelf gekozen. Ik heb immers uit eigen beweging om strikte, zeer beperkende slavernij gesmeekt.

Ik zal altijd die vrouw blijven. Vandaar dat ik nog steeds geen make-up draag tenzij Mark die heeft aangebracht. Zijn penselen over mijn gezicht: teder of met korte, harde bewegingen.

Hij vroeg en kreeg toestemming om mijn maquillage te blijven doen nadat ik vrijgesteld was van alle verplichtingen aangaande mijn slavernij. Vrijgesteld, niet ontslagen. Pauze van onbepaalde duur.

Onafgewikkelde zaken die op enig moment een vervolg moeten krijgen of een slot – danwel een twist. In elk geval zal wat daaruit voortvloeit, ingrijpend zijn maar zover is het nog niet.

Mark heeft geduld. Altijd gehad. Zoveel meer dan ik en de tijd tikt. Het is bijna zover. Ik zal moeten vragen, smeken wellicht, onderbouwen zeker om wat ik wil met mijn leven. Ik weet het niet.

Niet waar. Ik weet diep van binnen welke richting wij op moeten. Hij heeft het mij lang geleden voorgespiegeld. Wacht eens? Wat zeg ik? Wow, ja, ik herinner me dat gesprek. Nu. Opeens. Doorbraak.

Zo’n diepgaand, fundamenteel, richtinggevende overweging die, maar ik kan mij vergissen, nooit uitgekristalliseerd is omdat andere zaken opspeelden. Onverwachts. Nooit om gevraagd. Donderslagen.

Iets met mijn gezondheid en iets met mijn keten. Kijk, en dat ontglipt me nog steeds terwijl ik Mark duidelijk hoor spreken, ergens vanuit het verleden. Kom, hoe zei hij het ook weer?

‘Heb je je gedachtes wel eens laten gaan over hoe dit proces van intensieve slavernij ons zal veranderen, onze relatie, ons als individu, als eigenaar en bezit? Dat waren we niet in het begin.

Er zijn echter patronen ontstaan die niet gemakkelijk meer ongedaan gemaakt kunnen worden. Ik wil je niet kwijt maar dat zal gebeuren als ik de koers die ik heb uitgezet volg. Kate, hoe ver mag of moet ik gaan?’

Diezelfde vraag, nu de hardheid door ziekte en zorg gebroken is, heeft hij mij niet hardop gesteld maar ik heb hem, in gewijzigde vorm, gevoeld. Van hem naar mij, van mij naar hem.

Stille onzekerheid, bezorgdheid bespeur ik ook bij Jane en Clive. Zij die mijn voogden zijn. Mijn wakers al die jaren in slavernij en zolang ik onder Mark wens te leven.

Dit is de crux: wat wil ik? Wat kan ik? Wat kan hij? Nu ik weer beter ben. Zelfverklaard, omdat de dames medici wel beloofden mij te genezen maar niet kunnen of mogen vertellen wanneer ik dat ben.

Ik ben beter. Ik kan en wil verder met mijn leven. Ik ben er klaar voor. Mark ook maar ik moet bepalen hoe dat leven eruit zal zien: wat goed is voor mij, voor Mark, voor ons.

Zonder keten kan ik leven, dat heb ik bewezen. Maar zonder hem? Mark heeft mij herkend, die eerste avond in de pub in Coventry. Een toevallige ontmoeting zoals dat heet. Toeval bestaat niet.

Later, veel later heeft hij mijn slavernij vorm gegeven op een wijze die wij beiden nooit hadden kunnen bevroeden toen wij voor het beeld van Lady Godiva stonden en ik mijn hand in de zijne legde.

Mark heeft mij uitgenodigd op de Keizersgracht. Voor het eerst in lange tijd zal ik worden opgehaald in de Jaguar en hoewel er niets is uitgesproken, afgesproken, zal ik Mark mijn keuze voorleggen.

Ik wil hem niet kwijt. Foute zin. Hij zal snuiven en zeggen dat ik nooit van hem was of zal zijn zoals hij niet de mijne is. Dit is een man die niet geclaimd wenst te worden. Nog steeds niet.

En ik? En nu? Ik die altijd zijn slavin was zelfs toen ik doodziek lag, zelfs nu – al ben ik nog steeds ontheven van mijn plichten. Ik zal moeten smeken om – nee, vragen, nee uitleggen wat ik wil.

Maar eerst wil ik hem zien, hem in de ogen kijken, hem aanraken, voelen, kussen. Mark om me heen, over me heen weten. Ik wil de liefde met hem bedrijven. Urenlang. Zonder keten. Zonder slavernij. Als gelijken. Geliefden.

En daarna? Dat is voor dan. Ik ben er wel uit, denk ik. Ik schat in dat hij dat weet. Telepathisch is hij ook – een beetje. Hij kan mij lezen. Altijd al. Dat is een zegen. Voor ons beiden.

Morgen komt Jane over uit Schotland. Ik zal haar geruststellen en zeggen dat ik hersteld ben. Dat ik naar Mark zal gaan en voor mijn leven zal pleiten. Mijn nieuwe leven, zoals ik dat zie en wens en voel.

Zoals het was, kan het nooit meer zijn. ‘Hoe was het tussen ons, Mark, vroeger, toen ik nog niet ziek was?’ Hij zwijgt. Schudt met gefronste wenkbrauwen zijn hoofd.

Bedenkt zich, loopt om de tafel naar me toe en plant een kus op mijn voorhoofd, een aai over mijn hoofd. ‘Dat komt wel een keer, Keetje. Als je alles vooraf weet, is er geen lol meer aan.’ Pardon?

Ik bel Jane en vraag haar naar mijn leven met Mark. ‘Ik denk niet dat het aan mij is je dat te vertellen. Bovendien, heb je niet overwogen dat Mark gelijk heeft door er niet over te praten?

Die gaten in je herinnering zijn er niet voor niets. Je moeten helen en dat kost energie. Mark heeft gelijk, zorg nu maar eens eerst dat je opknapt dan komt het de rest vanzelf.’

De rest... Wat rest ons nog nu Mark zich bewezen heeft als rots? Onvermoeibaar in het legen van spuugbakjes en het brouwen van weer gezondere shakes, soepen en sapjes.

Dekentjes en armen om mij heen, dat waar ik ooit zo naar verlangde. Ik sliep bij hem zonder geslagen te worden. Ik ben voorgesteld aan zijn zakenrelaties. Lieve liefde is niet genoeg.

Wat rest ons nog? Wat was en wat zal zijn? Nog steeds is mijn geheugen niet volledig terug. Ik denk eigenlijk dat het niet heel veel uitmaakt. Dit gaat niet over het verleden maar over de toekomst.

Mijn toekomst in mijn handen. Onze toekomst. Die van Mark en die van mij. Ik ben beter en ik wil leven – samen met hem.


[.../3]



Kate
6 oktober 2014