maandag 16 februari 2015

Leven - 3.

Jezelf opnieuw uitvinden, is moeilijk. Echt moeilijk. Er is niemand die je daarbij kan helpen. Ook in mijn geval niet. Ik had mijn leven terug, zo je wilt, maar er stond niemand op om dat leven in te kleuren. ‘Ga schrijven’, zei Mark hoogstens. Het lukte niet.

Het is raar hoe ontheemd ik mij voelde nadat ik mijn ziekte had afgeschud. Zonder het dwingende ritme van behandelingen, controles, nieuwe behandelingen en gesprekken was mijn leven van de ene dag op de andere onbegrensd.

Vrijheid was nooit mijn hoogste goed. Als jonge vrouw had ik om slavernij gesmeekt en het was me gegeven. Een harde stijl, gevoed door mijn noden. Een extreem regime van beperking, culminerend in een totaal verlies van mijn status en zijn.

In ziekte ben ik vrijgesteld van al mijn verplichtingen en nog steeds. Natuurlijk, ik kamp met naweeën van de behandelingen maar ik vind mijzelf in staat hem te dienen. Wat extra ongemak daarbij zal hem alleen maar plezieren. Maar hij doet niets, vraagt niets.

Mijn sterke, lieve, eigenzinnige man, wat heb ik het nodig je te voelen. Ik wil je slagen voelen branden op mijn lijf, pijn op het netvlies van mijn ziel. Het schrijnende gevoel te weten de mindere te zijn. Ik wist wie ik was, toen. Ik had een doel in mijn leven.

Misschien moet ik ervaren hoe het verleden was om van daaruit de toekomst te vormen. Mark wil er niets van weten. Een schone lei is een schone lei. Alles wat er ooit op heeft gestaan, draag je mee maar terug naar hoe het was, ga je niet. Uitgesloten. Verzin maar wat anders.

Anders? Het is al meer dan een jaar anders. Ons leven op zijn kop omdat ik... Overmacht heet dat in contracttaal. Ik kon mijn verplichtingen niet meer nakomen ten gevolge van een gevalletje overmacht. ‘Het spijt mij mevrouw, er is een tumor gevonden. De afdeling planning neemt binnen twee weken contact met u op.’

Hij wist het niet. Mark zat in het buitenland en was onbereikbaar toen ik een doorverwijzing kreeg, en nog een en nog een. Dat was het punt waarop ik Jane belde: vriendin, confidante, voogd. Zij bewoog hemel en aarde en kreeg Mark wel te pakken. Hij stond samen met Jane en haar man Clive aan mijn bed na de operatie.

‘En u bent?’, vroeg de zaalarts de volgende ochtend. ‘Ik ben haar man.’ Een doodnormaal antwoord zou je denken maar niet uit zijn mond. Toch reed hij mij wekenlang dagelijks naar het ziekenhuis voor bestralingen. Hij zat naast mij tijdens de chemo’s. Hij kookte, liet schoonmaken, zorgde, verzorgde. Hij kuste mij teder.

Mijn man. Zo trots op hem. Zou zo graag voor hem knielen. Mijn mond op de punt van zijn laarzen. Echt? Wil ik echt weer uit mijn, zijn bed verbannen worden? Kou, honger, pijn? Hoe kan ik terugverlangen naar hardheid waarvan ik mij bijlange na niet meer herinner hoe diep die ingreep in mijn gestel?

Bovendien, heb ik niet genoeg geleden? Is het niet tijd voor iets nieuws? Het besef ik dat ik niet gelukkig ben met alleen een ‘normaal’ leven groeit met de dag. Ik wil sidderen, kronkelen, stromen. Ik wil weer meer spanning in mijn leven: tintelingen van angst, vlinders van opluchting. Dat kan ik hem vast niet zeggen.

Of wel? Is het soms zo dat hij wacht tot ik hem... Moet ik dan, nu ik beter ben, zo beter als ik zijn kan, moet ik hem vragen, smeken zoals toen? Moet ik hem overtuigen van het feit dat ik klaar ben voor de toekomst. Is dat wat hij wil? En ik? Wat wil ik? En wij?

Er was nooit een wij. Wij waren vrienden noch geliefden. Een goede kennis was het hoogst haalbare als mijn aanwezigheid verklaard diende te worden en zelfs dat was te veel, te hoog gegrepen voor mij: bezit, slavin – ik wil het niet meer. Ik wil geen bezit meer zijn.

Ik wil gewaardeerd worden als vrouw, als zijn vrouw, als geliefde desnoods. Ik wil me niet meer hoeven afvragen met wie hij de nacht doorbrengt als ik niet achter hem aan de keten lig. Ik wil niet meer moeten toekijken hoe hij flirt met Tessa of die Italiaanse.

‘Wat is er lieverd, heb je pijn? Waarom kreun je?’
Fuck. Ik voel mezelf vloeien.
‘Praat tegen mij, Kate.’

Wat moet ik zeggen? Dat ik zijn liefheid verwerp? Onmogelijk. Moet ik bekennen dat het idee van hernieuwde hardheid mij opwindt en afschrikt en aantrekt? Dat ik ontdaan ben door de beelden die door mijn hoofd spelen maar dat ik er vreselijk geil van word?

Als alles normaal was, zou ik nu verplicht zijn mijn gedachtes en gevoelens met hem te delen. ‘Kate!’, er klinkt ongerustheid door in zijn stem. ‘Kijk mij aan.’ Mijn blik zal mij verraden. Ik adem in en uit maar mijn ademhaling schiet ogenblikkelijk weer omhoog.

Ik kijk hem niet aan. Pak zijn hand en laat hem voelen hoe het met mij gesteld is en dan vertel ik hem dat ik mij voorstelde dat ik moest toekijken hoe hij de liefde bedreef met een ander en hoe ik daarna weggestuurd werd zonder troost of geruststellende woorden.

‘Is dat wat je wilt?’
Nee, maar het is wat ik nodig heb.
‘Kate?’
Terug naar hoe het was, ga je niet. Uitgesloten.
‘Hebben wij, heb jij, is dit?’
‘Ja.’
Ik kijk hem aan. Ik zie hoe opgewonden hij is en hij ziet mijn tranen.
‘Oh, Keetje toch.’

Het is dus waar. Hij heeft mij op deze wijze pijn gedaan. Oh God, wat roep ik over mijzelf af? Dit wil ik toch niet? Of wel? Dit mag ik niet willen. Dat is niet waarom ik dit hele ziekteproces doorlopen heb. Ik? Wie ben ik? Wat ben ik? Ik ben geen vrij mens met vrije keuzes maar eigendom wil ik niet meer zijn – denk ik.

‘Ga schrijven’, het klinkt niet als een opdracht of een bevel maar dat is het wel. Mark wil dat ik ga schrijven. Vraag me niet waarom ik me opeens realiseer dat het is zo het is. Het licht om te schrijven is goed. Ik ben elke dag sterker. Het is tijd mijn leven op te pakken en Mark zegt mij te gaan schrijven. Dat kan ik dan maar beter gaan doen.





Kate

16 februari 2015