Als hij mij zou vragen: ‘Kate, vertrouw je me?’, zou ik daarop met ‘ja, ik vertrouw je’ durven te antwoorden in de wetenschap dat ik mij daardoor onvoorwaardelijk aan hem geef? Onvoorwaardelijk: zonder voorwaarden, zonder voorbehoud, zonder reserves – dat is nogal wat.
Een vrouw als ik, bij haar volle verstand, gezond van lijf en leden, een boeiend en bloeiend leven geeft die zich over aan een man, aan deze man, aan hem? Is dat plausibel? Als hij van haar zou eisen, aan haar zou voorleggen dat alles ook werkelijk alles is, zou ze dat accepteren?
Zou ze kunnen overzien wat dat betekent? Niets meer van haar? Niets meer voor haar? Uiteindelijk niets meer door haar? En hij, heeft hij het vermogen alles te nemen, alles te geven, onvoorwaardelijk? Beseft hij welk een verantwoordelijkheid hij hiermee op zich neemt? Wanneer hij vraagt: ‘Kate, vertrouw je me?’, begrijpt hij dat…
‘Op handen en knieën. Nu!’
Oeps!
Vergeet elegantie, vergeet de verbeelding van emotie of handeling of wens, alles draait nu om snelheid. Om snelheid en gehoorzaamheid. Om luisteren en dat deed ik dus weer niet toen ik aan Kopenhagen dacht. Zo snel mogelijk zet ik mijzelf op mijn knieën. Zelfs nu mijn handen een deel van mijn lichaamsgewicht dragen, is de pijn van gekneusd vlees op grind intens.
Tranen prikken achter mijn ogen maar ik laat me niet kennen. Adem in, adem uit. Wees mooi. Wees mooi voor hem. Ik spreid mijn benen enigszins, hol mijn rug, bedenk wat ik zal doen met mijn hoofd: omlaag gericht of fier omhoog zodat hij mijn gezicht, mijn gezichtsuitdrukking kan lezen en hij mij van voren bij mijn hals kan pakken zoals hij graag doet.
Ik wou dat ik iets kon zien. Hoelang al niet?
‘Hier!’